In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 en 2020. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, omdat hij meende dat er sprake was van een nieuw feit dat aanleiding gaf tot navordering. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht deze navorderingsaanslagen heeft opgelegd. De belanghebbende had in de jaren 2019 en 2020 een geregistreerd partnerschap en zorgde voor twee pleegkinderen, waarvoor zij een pleegzorgvergoeding ontving. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet op de hoogte was van deze vergoeding en dat de belanghebbende ten onrechte aanspraak had gemaakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de inspecteur niet eerder op de hoogte was van de pleegzorgvergoeding en er dus sprake was van een nieuw feit. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, en de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen blijven in stand. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.