ECLI:NL:RBZWB:2025:4584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/02/434940 / JE RK 25-822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 2 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de tante van [minderjarige], haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] in 2020 is overleden en dat de vader in Oekraïne woont zonder gezag over [minderjarige]. De tante is benoemd tot voogdes, maar er zijn zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige]. De GI heeft verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] sinds zijn verblijf bij een netwerkpleegmoeder positieve ontwikkelingen doormaakt. De tante heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging en stelt dat [minderjarige] weer bij haar moet komen wonen. De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 januari 2026 en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434940 / JE RK 25-822
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de tante],
hierna te noemen: de tante of de voogd,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Marcus te Goirle.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de tante, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Oekraïense taal;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd, maar [minderjarige] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.4.
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van de GI betreffende vervangende toestemming ter verkrijging van een reisdocument ten behoeve van [minderjarige] met het kenmerk C/02/434970 / JE RK 25-827. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige] is in 2020 overleden. De vader van [minderjarige] woont in Oekraïne en heeft geen gezag over [minderjarige] .
2.2.
Na het overlijden van de moeder is de tante benoemd tot voogdes van [minderjarige] . De Raad heeft destijds documenten overgelegd waaruit dit blijkt.
2.3.
Bij voormelde beschikking van 16 oktober 2024 heeft de kinderrechter, zonder partijen daaraan voorafgaand in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken, tot 30 oktober 2024.
2.4.
[minderjarige] woonde tot voormelde spoedbeslissing samen met zijn tante bij [opvanglocatie], een opvanglocatie voor Oekraïense vluchtelingen in [woonplaats] . Na voormelde spoedmachtiging verbleef [minderjarige] in een netwerkpleeggezin.
2.5.
Bij beschikking van 29 oktober 2024 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 16 januari 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 16 januari 2025.
2.6.
Bij beschikking van 13 januari 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 januari 2025 tot 13 januari 2026 en heeft de kinderrechter een (brede) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in zowel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder als in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 januari 2025 tot 13 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat sinds [minderjarige] bij netwerkpleegmoeder woont (oktober 2024) en niet langer bij tante, het beter met hem gaat. Zo gaat [minderjarige] naar school, heeft hij een bijbaantje en onderhoudt hij sociale contacten. Gesteld kan worden dat [minderjarige] in zijn leven momenteel de nodige rust en stabiliteit ervaart. Tijdens gesprekken met zijn netwerkpleegmoeder, de medewerkers van de opvang en de GI heeft [minderjarige] aangegeven dat hij niet terug wil naar zijn tante. Hij geeft aan bang voor haar te zijn en spreekt over fysieke mishandeling in het verleden. De netwerkpleegmoeder heeft aangegeven graag voor [minderjarige] te willen blijven zorgen.
Wel geeft zij aan dat ze opvoedondersteuning wenst en dat zij af en toe ontlasting zou willen, bijvoorbeeld door middel van vakantie- of weekendopvang voor [minderjarige] .
De GI heeft dat inmiddels beide in gang gezet.
In de afgelopen maanden heeft [minderjarige] geen contact meer gehad met zijn tante. [minderjarige] staat daar niet voor open. Zodra dat wel het geval zal zijn, zet de GI alsnog in op contactherstel tussen tante en [minderjarige] . Op dit moment acht de GI dat geen optie.
Voor zover de GI weet heeft [minderjarige] evenmin nog contact met zijn vader.
Inmiddels heeft de GI een verzoek tot onderzoek voor een gezagsbeëindiging ingediend bij de Raad. De reden hiervoor is dat de tante al meerdere keren heeft geweigerd medewerking te verlenen, zoals voor de aanvraag van een nieuw reisdocument ten behoeve van [minderjarige] .
4.2.
Door en namens de tante is verklaard dat zij bezwaar heeft tegen het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. De tante acht een verdere uithuisplaatsing van [minderjarige] niet in het belang van de minderjarige. Naar de mening van tante krijgt [minderjarige] nu teveel vrijheid, waardoor hij bij netwerkpleegmoeder wil blijven wonen. Daarbij betwist de tante dat [minderjarige] sinds diens uithuisplaatsing meer positief is gaan ontwikkelen. Zo ging [minderjarige] toen hij nog bij haar woonde ook naar school. Het enige verschil is volgens tante dat [minderjarige] momenteel een bijbaantje heeft. De tante wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen, ook omdat dat voor [minderjarige] beter is. De tante verklaart zich bereid om haar medewerking te verlenen aan de aanvraag voor een reisdocument ten behoeve van [minderjarige] , maar stelt wel als voorwaarde dat zij dat dan samen met [minderjarige] doet. Reeds in 2024 is gesteld dat gewerkt moest worden aan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . De tante betreurt het dat daar nog geen aanvang mee is gemaakt. Namens de tante wordt primair verzocht om het verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de tante om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken om binnen die periode te werken aan contactherstel. De tante acht dat van groot belang, nu [minderjarige] het door het gemis van zijn vader en moeder al met weinig familieleden moet stellen.
4.3.
De Raad verklaart dat hij het niet aannemelijk vindt dat [minderjarige] de plek waar hij momenteel woont enkel zou verkiezen boven de plek bij tante, omdat hij daar meer vrijheden zou kunnen genieten. De Raad stelt vast dat [minderjarige] zich bij zijn netwerkpleegmoeder in positieve zin ontwikkelt. Ook stelt de Raad vast dat [minderjarige] op dit moment niet openstaat voor contact met tante en dat niet duidelijk is binnen welke termijn contactherstel wel tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. De Raad ondersteunt het verzoek in het belang van de minderjarige.

5.Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
De kinderrechter stelt vast dat de voogd en de minderjarige de Oekraïense nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken toegepast worden.

6.Wettelijk kader

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Hij overweegt hiertoe het navolgende. De tante wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. De huidige plaatsing bij netwerkpleegmoeder acht zij niet in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] . Naar de mening van tante verkiest [minderjarige] die plaatsing enkel boven een verblijf bij haar, omdat [minderjarige] daar meer vrijheden zou kunnen genieten. Wat dit betreft deelt de kinderrechter het standpunt van de Raad dat het niet aannemelijk is dat [minderjarige] de plek waar hij momenteel woont enkel zou verkiezen boven de plek bij tante, omdat hij daar meer vrijheden zou kunnen genieten.
Het lijkt er op dat er tussen [minderjarige] en tante destijds een en ander is voorgevallen, maar onduidelijk blijft wat, maar vaststaat dat [minderjarige] op dit moment niet openstaat voor enig contact met tante. Tijdens gesprekken met netwerkpleegmoeder, de medewerkers van de opvang en de GI heeft [minderjarige] dit consistent aangegeven. Tijdens zijn eerdere gesprek met [minderjarige] op 19 januari 2025 heeft de kinderrechter zelf ook zo van [minderjarige] kunnen vernemen. Inmiddels is [minderjarige] bijna 16 jaar oud. Gelet op deze leeftijd kan [minderjarige] ook niet meer tegen zijn zin tot contact met tante worden gedwongen. Dat maakt dat een traject naar contactherstel tussen [minderjarige] en tante (nog) geen optie is. Niet voorzienbaar is wanneer dat wel het geval zal zijn. Dat alles zo zijnde brengt met zich dat een uithuisplaatsing nog onverminderd noodzakelijk is. De kinderrechter zal het daartoe strekkende verzoek van de GI dan ook toewijzen.
6.2.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 juli 2025 tot 13 januari 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 16 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.