Op 2 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de tante van [minderjarige], haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] in 2020 is overleden en dat de vader in Oekraïne woont zonder gezag over [minderjarige]. De tante is benoemd tot voogdes, maar er zijn zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige]. De GI heeft verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] sinds zijn verblijf bij een netwerkpleegmoeder positieve ontwikkelingen doormaakt. De tante heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging en stelt dat [minderjarige] weer bij haar moet komen wonen. De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 januari 2026 en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.