ECLI:NL:RBZWB:2025:4608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
02-359011-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter-commissaris om verdachte ter observatie te plaatsen na open verwijzing door de zittingsrechter

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris van 2 juli 2025. De rechter-commissaris had bevolen dat de verdachte, geboren in 1998 op de Nederlandse Antillen en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, ter observatie zou worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (PBC). De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. van Minderhout, heeft op 8 juli 2025 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, stellende dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, aangezien de zittingsrechter al een aanvang had gemaakt met de behandeling van de zaak. De officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, heeft zich in de zitting op het standpunt gesteld dat het hoger beroep ongegrond verklaard moet worden en dat de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd moet worden. De rechtbank heeft de zaak in besloten raadkamer behandeld en vastgesteld dat de beroepsgrond van de raadsvrouw zich beperkt tot de bevoegdheid van de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris op grond van artikel 316 in combinatie met artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd was om de plaatsing ter observatie te bevelen. De rechtbank heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de beslissing van de rechter-commissaris bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-359011-24
beslissing op hoger beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris van de raadkamer d.d. 15 juli 2025
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [datum] 1998 te [plaats] (Nederlandse Antillen),
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
Raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

Procedure

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 2 juli 2025 bevolen dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De raadsvrouw heeft op 8 juli 2025 hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken en op 15 juli 2025 het beroep in besloten raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de officier van justitie,
mr. S.A.J. Louwers, en de raadsvrouw gehoord. Verdachte is niet verschenen en heeft schriftelijk verklaard afstand te doen van het recht te worden gehoord.

Standpunten

De raadsvrouw verwijst voor haar beroepsgronden naar de pleitnota die zij bij de rechter-commissaris heeft overgelegd. Die pleitnota komt er, kort samengevat, op neer dat de raadsvrouw zich onder verwijzing naar de in de pleitnota genoemde jurisprudentie, op het standpunt stelt dat de rechter-commissaris niet bevoegd was te beslissen op de vordering van de officier van justitie. Door de zittingsrechter was reeds een aanvang gemaakt met de behandeling van de zaak, waardoor de vordering aan de zittingsrechter voorgelegd had moeten worden. Gelet hierop is het bevel van de rechter-commissaris tot observatie van verdachte in het PBC onbevoegd gegeven en wordt verzocht om de beslissing van de rechter-commissaris te vernietigen.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond moet worden verklaard en dat de beslissing van de rechter-commissaris daarmee wordt bekrachtigd. De zaak is op de pro forma zitting van 12 mei 2025 door de rechtbank open verwezen naar de rechter-commissaris. De zittingsrechter heeft met die verwijzing de regie aan de rechter-commissaris overgedragen, waardoor de rechter-commissaris bevoegd was om te beslissen over de plaatsing van verdachte ter observatie.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond zoals aangevoerd door de raadsvrouw zich beperkt tot de vraag of de rechter-commissaris bevoegd was om te bevelen dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het PBC.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechter-commissaris heeft voornoemd bevel op 2 juli 2025 ambtshalve afgegeven, nadat de zaak door de rechtbank op de pro forma zitting van 12 mei 2025 open naar de rechter-commissaris is verwezen. De open verwijzing door de rechtbank heeft plaatsgevonden op de voet van artikel 316 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dat artikel bepaalt dat de rechter-commissaris onderzoek kan bevelen wanneer dit noodzakelijk is voor de zaak. Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt het onderzoek overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek van Sv gevoerd.
Artikel 196 Sv regelt de mogelijkheid voor de rechter-commissaris om een verdachte ter observatie te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis of een andere observatie-inrichting. Dat artikel geeft de rechter-commissaris de bevoegdheid om het onderzoek ook ambtshalve te bevelen. Artikel 196 Sv is opgenomen in de tweede afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek van Sv en is daarmee van overeenkomstige toepassing verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van artikel 316 in combinatie met artikel 196 Sv bevoegd was om de plaatsing ter observatie van verdachte te bevelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hoger beroep ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 2 juli 2025 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 15 juli 2025 door:
mr. J. Bergen, voorzitter,
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. H. Skalonjic, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier.