Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
[rechthebbende],
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 19 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
2.De feiten
Artikel 1.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een regresvordering aan de orde die voortvloeit uit een borgstelling. De eisende partij, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, vordert betaling van een bedrag van € 31.250,00 van de gedaagden, die de hoofdschuldenaren zijn van een lening waarvoor de borgstelling is afgegeven. De procedure is gecompliceerd door het overlijden van de borg, mevrouw [rechthebbende], wat heeft geleid tot vragen over de voortzetting van de procedure en de rol van de erfgenamen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure kan worden voortgezet, ondanks de schorsing die was aangevraagd op basis van artikel 225 Rv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij niet-ontvankelijk kan worden verklaard, omdat de erfgenamen zich niet in de procedure hebben gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partij afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de hoofdschuldenaren in gebreke zijn gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de borg niet gehouden is tot betaling voordat de hoofdschuldenaren in gebreke zijn gesteld. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, die op basis van een toevoeging hebben geprocedeerd.