ECLI:NL:RBZWB:2025:461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/02/415147 / HA ZA 23-556 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering borg na overlijden materiële procespartij; voortzetting procedure ondanks schorsing

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een regresvordering aan de orde die voortvloeit uit een borgstelling. De eisende partij, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, vordert betaling van een bedrag van € 31.250,00 van de gedaagden, die de hoofdschuldenaren zijn van een lening waarvoor de borgstelling is afgegeven. De procedure is gecompliceerd door het overlijden van de borg, mevrouw [rechthebbende], wat heeft geleid tot vragen over de voortzetting van de procedure en de rol van de erfgenamen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure kan worden voortgezet, ondanks de schorsing die was aangevraagd op basis van artikel 225 Rv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij niet-ontvankelijk kan worden verklaard, omdat de erfgenamen zich niet in de procedure hebben gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partij afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de hoofdschuldenaren in gebreke zijn gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de borg niet gehouden is tot betaling voordat de hoofdschuldenaren in gebreke zijn gesteld. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, die op basis van een toevoeging hebben geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/415147 / HA ZA 23-556
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[bewindvoerder] BV,
in hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw
[rechthebbende],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [bewindvoerder] ,
advocaat: voorheen mr. E.E. Frenken, thans onttrokken,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1]
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. S. Klootwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de akte schorsing ex artikel 225 Rv van [bewindvoerder] ;
- de antwoordakte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de rolbeslissing van 27 maart 2024;
- de akte van [bewindvoerder] ;
- de mondelinge behandeling van 19 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de ter zitting door [gedaagde 1] overgelegde Boedelvolmacht, Volmacht beneficiaire aanvaarding en notariële verklaring van [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn met elkaar getrouwd.
2.2.
[gedaagde 1] is de broer van mevrouw [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ).
2.3.
Op 23 januari 2017 heeft [rechthebbende] een overeenkomst van borgstelling ondertekend. Zij heeft zich als borg verbonden ten opzichte van [naam] en [B.V.] als schuldeisers en ten behoeve van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als hoofdschuldenaren. In deze overeenkomst van borgstelling staan onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 1.
Definities.
Tenzij anders blijkt, wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
(…)
Geldlening: de door de Schuldeisers aan Hoofdschuldenaren verstrekte geldlening ten bedrage van vijfentwintigduizend euro (€ 25.000,00), waarvan blijkt uit een onderhandse akte van geldlening, waarvan een kopie aan deze akte wordt gehecht;
(…)
Artikel 2.
Borgstelling.
Borg verbindt zich bij dezen jegens de Schuldeisers als borg voor de Hoofdschuldenaren, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Schuldeisers van de Hoofdschuldenaren te vorderen hebben of zullen krijgen uit hoofde van de Geldlening. Borg is niet gehouden tot nakoming voordat de Hoofdschuldenaren in de nakoming van de verbintenis zijn tekort geschoten.
(…)’
2.4.
Bij beschikking van 22 maart 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [rechthebbende] onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand. [bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder.
2.5.
Op 24 januari 2023 is door [bedrijf] een brief gestuurd aan [bewindvoerder] , waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling uit hoofde van de borgstelling van een hoofdsom van € 25.000 en € 6.250,00 aan rente.
2.6.
[bewindvoerder] heeft gecorrespondeerd met [bedrijf] en gevraagd welke pogingen zijn ondernomen om de vordering te innen bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [bedrijf] heeft geantwoord dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zowel zijn verzocht als zijn aangemaand om tot betaling over te gaan, maar dat betaling is uitgebleven. [gedaagde 1] zou volgens [bedrijf] hebben aangegeven dat er geen financiële ruimte is om te kunnen betalen.
2.7.
Op 7 februari 2023 heeft [bewindvoerder] een bedrag van € 31.250,00 betaald aan [bedrijf] .
2.8.
Bij brief van 15 mei 2023 heeft [bewindvoerder] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht om over te gaan tot betaling van het bedrag dat zij heeft betaald, namelijk het bedrag van € 31.250,00. De advocaat van [bewindvoerder] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brief van 21 september 2023 in gebreke gesteld en gesommeerd te betalen. Betaling is uitgebleven, waarna [bewindvoerder] deze procedure is gestart.
2.9.
Op [datum] 2023 is mevrouw [rechthebbende] overleden. Het bewind is daardoor geëindigd.
2.10.
Bij akte ingediend op 6 maart 2024 heeft mr. Frenken, de voormalig advocaat van [bewindvoerder] , de rechtbank verzocht de procedure te schorsen op grond van artikel 225 Rv. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2.11.
Bij rolbeslissing van 27 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanzegging tot schorsing op grond van artikel 225 Rv ongeldig is en dat er wordt voortgeprocedeerd op naam van de oorspronkelijke eisende partij. De rechtbank heeft verder overwogen dat vanwege het overlijden van de eisende partij onduidelijk is of mr. Frenken een volmacht heeft om in rechte op te treden en zo ja, namens wie. Mr. Frenken is in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
2.12.
Bij akte van 10 april 2024 heeft mr. Frenken laten weten dat zij nog onderzoekt wie de erfgenamen zijn en dat er (nog) geen volmacht aanwezig is om namens alle erfgenamen op te treden.
2.13.
Bij bericht van 15 oktober 2024 heeft mr. Frenken zich onttrokken als advocaat.

3.Het geschil

3.1.
[bewindvoerder] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 31.250,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[bewindvoerder] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Mevrouw [rechthebbende] heeft zich borg gesteld voor de terugbetaling van een geldlening ter hoogte van € 25.000,00 die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn aangegaan met de heer [naam] en [B.V.] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet betaald, hoewel zij meerdere malen zijn aangemaand door de heer [naam] en [B.V.] [bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder van de borg, [rechthebbende] , is vervolgens tot betaling aangesproken. [bewindvoerder] heeft betaald en heeft daarom uit hoofde van artikel 7:866 Burgerlijk Wetboek (BW) een regresvordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [bewindvoerder] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bewindvoerder] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bewindvoerder] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren het volgende aan. Zij hebben nooit een geldleningsovereenkomst gesloten. De geldleningsovereenkomst ontbreekt ook bij de stukken. Ook de gestelde contractuele rente betwisten ze. De borgstelling is bovendien nietig op grond van artikel 7:858 BW omdat er geen maximumbedrag is opgenomen. Als de rechtbank van oordeel zou zijn dat wel sprake is van een geldleningsovereenkomst, dan is de vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – en daarmee de borgtocht – verjaard. [bewindvoerder] had nooit zonder overleg met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het bedrag mogen overmaken. Zij zijn ook nooit aangeschreven/aangemaand om de gestelde vordering aan de heer [naam] en [B.V.] te voldoen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dan ook dat zij tekort zijn geschoten in de nakoming van de verbintenis. Op grond van artikel 7:855 BW lid 1 BW is de borg niet gehouden tot nakoming, voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekortgeschoten. Ook waren de schuldeisers op grond van artikel 7:855 lid 2 BW verplicht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke te stellen en hiervan tegelijkertijd aan de borg mededeling te doen. Daaraan is niet voldaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn nooit in gebreke gesteld.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De zaak wordt voortgezet
4.1.
Ter zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op het standpunt gesteld dat [bewindvoerder] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat mevrouw [rechthebbende] is overleden en de erfgenamen zich niet in de procedure hebben gesteld. Bovendien is [gedaagde 1] zelf een van de erfgenamen. Aanvankelijk heeft hij de erfenis verworpen, maar inmiddels heeft hij de erfenis beneficiair aanvaard, aldus [gedaagde 1] . De stukken daaromtrent heeft hij ter zitting overgelegd.
4.2.
In deze zaak zijn twee potentiële schorsingsgronden aanwezig. [bewindvoerder] heeft haar hoedanigheid als bewindvoerder verloren, omdat het bewind is geëindigd (de schorsingsgrond van artikel 225 lid 1 onder c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het bewind is geëindigd omdat mevrouw [rechthebbende] voor wie [bewindvoerder] optrad, is overleden (de schorsingsgrond van artikel 225 lid 1 onder a Rv). Mr. Frenken, de toenmalige advocaat van [bewindvoerder] heeft ook per akte verzocht om de procedure te schorsen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij rolbeslissing van 27 maart 2024 is geoordeeld dat de aanzegging tot schorsing ongeldig is en zonder rechtsgevolg blijft. De akte vermeldt niet wie de belanghebbenden zijn.
4.3.
De procedure is daardoor voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij. Dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij. Mr. Frenken heeft vervolgens de rechtbank bericht dat zij geen volmacht heeft van de erfgenamen om namens hen op te treden. Op de rol van 30 oktober 2024 heeft mr. Frenken zich onttrokken als advocaat. De zaak stond toen al voor mondelinge behandeling op 19 november 2024. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten hoe zij de verdere voortzetting van de procedure zien. [bewindvoerder] heeft laten weten dat zij zich niet gemachtigd ziet om de procedure voort te zetten, omdat het bewind is geëindigd en het beheer van de nalatenschap is overgedragen aan de erfgenamen. De erfgenamen zouden de procedure niet willen voortzetten. Mr. Klootwijk heeft niet gereageerd. Er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor de eisende partij op de rol van 13 november 2024. De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden. Alleen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn verschenen.
4.4.
De onttrekking van mr. Frenken leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij. Dit heeft evenmin tot gevolg dat de procedure wordt geschorst. Het heeft enkel tot gevolg dat [bewindvoerder] geen proceshandelingen meer kan verrichten. De procedure is, kortom, voortgezet op naam van de oorspronkelijke eisende partij. De rechtbank zal daarom een oordeel moeten geven over de vordering zoals die bij dagvaarding is ingesteld.
Vorderingen worden afgewezen
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweren zich tegen de vorderingen van [bewindvoerder] . Zo betwisten zij allereerst dat er een schriftelijke leningsovereenkomst is getekend. [bewindvoerder] heeft die niet overgelegd. Ter zitting heeft de heer [gedaagde 1] toegelicht dat hij in 2014 (met zijn bedrijf) failliet is gegaan. Hij heeft toen een advocaat in de arm genomen die is gaan onderhandelen met zijn schuldeisers. Uiteindelijk is een regeling overeengekomen die inhield dat de schuldeisers tegen betaling van een totaalbedrag van € 25.000,00 afstand deden van hun vorderingen. Die € 25.000,00 is betaald door de heer [naam] en [B.V.] Een vereiste was wel dat zij een borg hadden. [gedaagde 1] heeft aan zijn zus gevraagd of zij borg wilde staan. Dat heeft ze gedaan. Een en ander is nooit op schrift gesteld. De rechtbank overweegt dat het feit dat een geldlening niet op schrift is gesteld, niet betekent dat er geen overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Het verhaal van [gedaagde 1] maakt het juist aannemelijk dat wel een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen onder meer dat zij nooit zijn aangesproken tot betaling. Volgens hen is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming. Uit artikel 7:855 lid 1 BW volgt dat de borg niet gehouden is tot betaling voordat de hoofdschuldenaar (in dit geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten.
4.7.
In de dagvaarding heeft [bewindvoerder] weliswaar gesteld dat de heer [naam] en [B.V.] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangemaand en in gebreke gesteld, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit nadrukkelijk betwist. In het licht van die betwisting had het op de weg van [bewindvoerder] gelegen om haar stellingen nader te motiveren en te voorzien van stukken. Dat heeft zij nagelaten. [bewindvoerder] heeft haar stelling dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot nakoming van de geldleningsovereenkomst dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Nu dit niet vastgesteld kan worden, is evenmin komen vast te staan dat [bewindvoerder] gehouden was tot betaling over te gaan onder de borgstelling. Dit brengt weer mee dat het regresrecht van [bewindvoerder] niet is komen vast te staan. Het verweer slaagt. De vorderingen van [bewindvoerder] zullen worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen daarom onbesproken blijven.
4.8.
[bewindvoerder] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [bewindvoerder] procedeert in hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [rechthebbende] , zodat deze proceskostenveroordeling niet geldt voor het [bewindvoerder] zelf, maar voor de boedel waarover dit kantoor het bewind heeft gevoerd. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [bewindvoerder] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.229,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [bewindvoerder] af,
5.2.
veroordeelt [bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [rechthebbende] , in de proceskosten van € 2.229,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [bewindvoerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.