In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 8 augustus 2024 een ontploffing in zijn woning heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, wat leidde tot gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. Tijdens de zitting op 3 juli 2025 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. E.M.L. Warmoeskerken, en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de opzet van de verdachte, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen bewijs was voor opzet en dat het mogelijk om een ongeval ging.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de gaskraan had opengedraaid, de gasslang had losgekoppeld en brand had gesticht, wat leidde tot de explosie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de ontploffing, die aanzienlijke schade aan zijn woning en gevaar voor de omwonenden veroorzaakte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een nagenoeg blanco strafblad en psychische aandoeningen, en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, naast een terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en oordeelde dat de verdachte een gevaar voor anderen vormde.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.