ECLI:NL:RBZWB:2025:4658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
11464300 CV EXPL 24-6406 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop met achteraf betalen en de toepassing van artikel 7:58 lid 2 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2025, staat de consumentenkoop met achteraf betalen centraal. Eiseres, Billink B.V., heeft haar verdienmodel toegelicht aan de kantonrechter, waarbij zij verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het krediet dat in deze procedure is gesloten, onder de uitzonderingscategorie van artikel 7:58 lid 2 onder e BW valt. Dit betekent dat de consumentenbescherming, zoals bedoeld in titel 2A van boek 7 BW, niet van toepassing is.

De procesgang omvat een tussenvonnis van 5 februari 2025 en een akte van eisende partij van 5 maart 2025. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verkoper heeft voldaan aan de informatieplichten en dat de gevorderde koopsom toewijsbaar is. De kredietovereenkomst is beoordeeld in het licht van de uitzonderingen van artikel 7:58 lid 2 BW. Eiseres heeft overtuigend aangetoond dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van haar verdienmodel, wat leidde tot de conclusie dat het gesloten krediet géén consumentenkredietovereenkomst is.

De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en gedaagde partij in het ongelijk gesteld. Gedaagde moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 303,54. De kantonrechter heeft ook bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 11464300 CV EXPL 24-6406
vonnis d.d. 16 juli 2025
inzake
de besloten vennootschap Billink B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders B.V. te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres],
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 5 februari 2025 met het daarin genoemde processtuk;
de akte van eisende partij van 5 maart 2025 met producties.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is overwogen dat er een rechtsverhouding bestaat tussen de verkoper en gedaagde partij, de koopovereenkomst, en tussen eisende partij en gedaagde partij, de kredietovereenkomst.
De koopovereenkomst:
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat door de verkoper volledig is voldaan aan de geldende (pre)contractuele informatieplichten, zodat de gevorderde koopsom toewijsbaar is.
De kredietovereenkomst:
2.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter in het tussenvonnis geoordeeld dat op de kredietovereenkomst in beginsel titel 7.2A van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is, behalve als de kredietovereenkomst onder één van de uitzonderingen valt van artikel 7:58 lid 2 BW, in het bijzonder de uitzondering onder e. Eisende partij is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten, waarbij zij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:895) diende te betrekken.
2.4.
In haar akte heeft eisende partij gesteld dat het in deze zaak gesloten krediet inderdaad onder deze uitzondering valt. Zij heeft toegelicht dat haar verdienmodel is gebaseerd op de vergoeding die zij ontvangt van de verkopers die de mogelijkheid om uitgesteld te betalen aanbieden aan consumenten en niet op de verwachting dat consumenten hun verplichtingen niet nakomen. De consumenten, die gebruik maken van de dienst van eisende partij, krijgen bovendien ruimschoots de gelegenheid om hun betalingsverplichting zonder rente of kosten na te komen: eisende partij stuurt herinneringen, ook per e-mail en sms. Als dat niet leidt tot betaling, brengt zij stapsgewijs incassokosten in rekening en uiteindelijk, na inschakeling van een incassobureau, ook rente. Volgens eisende partij zijn die werkzaamheden niet kostendekkend. Deze stelling heeft zij onderbouwd met onder andere correspondentie tussen haar en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en accountantsstukken.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij in haar akte en alle daarbij gevoegde producties voldoende heeft onderbouwd dat de bedongen rente en incassokosten geen deel uitmaken van haar verdienmodel. Als gevolg daarvan geldt de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW en moet dus worden geoordeeld dat het in deze procedure gesloten krediet géén consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW. Dit betekent dat de consument beschermende bedingen uit die titel en de daarmee samenhangende bedingen niet van toepassing zijn.
Conclusie:
2.6.
De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zal worden toegewezen.
2.7.
Gedaagde partij is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de akte van eisende partij wordt geen salaris toegekend, nu zij deze informatie bij dagvaarding in het geding had moeten brengen. De proceskosten van eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 303,54.
2.8.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat eisende partij primair heeft verzocht dat alleen de kantonrechter kennis neemt van de informatie over het verdienmodel van eisende partij en de bijbehorende producties, zoals is bedoeld in artikel 22 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat dit concurrentiegevoelige informatie is. Subsidiair vraagt zij de stukken alleen aan een advocaat te verstrekken, mocht deze zich voor gedaagde partij stellen, zoals bedoeld in artikel 22a lid 3 Rv. Nu sprake is van een verstekzaak worden de ingediende akte en de bijbehorende producties niet aan gedaagde partij doorgestuurd. Daarmee wordt voldaan aan het primaire verzoek van eisende partij.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 120,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 72,44 vanaf 17 december 2024 tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde partij niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.