ECLI:NL:RBZWB:2025:4677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/02/411977 / FA RK 23-3406
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Sumner
  • A. de Beer
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aankondiging prejudiciële vragen Hoge Raad betreffende gecombineerde geslachtsnaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2025 een beschikking gegeven over het verzoek van een man om de gecombineerde geslachtsnaam voor zijn minderjarige kind vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het kind voortaan de gecombineerde geslachtsnaam van hem en de vrouw zal dragen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Scanlan, is het hier niet mee eens, waardoor er geen overeenstemming tussen de ouders is bereikt. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen en de relevante wetgeving, waaronder artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de man geen rechtsingang heeft om het geschil voor te leggen, en dat de vragen omtrent de toepassing van artikel 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van belang zijn voor de beslechting van het geschil. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek aan te houden en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De rechtbank zal partijen de gelegenheid geven om zich uit te laten over deze vragen voordat ze aan de Hoge Raad worden voorgelegd. De beslissing om het verzoek aan te houden is genomen om te wachten op de bevindingen van de Hoge Raad, die mogelijk van invloed zijn op de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411977 / FA RK 23-3406
datum uitspraak: 15 juli 2025
(nadere) beschikking betreffende gecombineerde geslachtsnaam
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper te Roosendaal,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. J.A. Scanlan te Roosendaal,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg, hierna te noemen: de raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 27 november 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier van mr. Pijls-olde Scheper d.d. 9 december 2024 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Scanlan d.d. 16 december 2024;
- het F9-formulier van mr. Pijls-olde Scheper d.d. 12 juni 2025 met bijlagen;
- de tijdens de zitting van 25 juni 2025 overgelegde pleitnota van mr. Pijls-olde Scheper.
1.2
Het verzoek ten aanzien van de gecombineerde geslachtsnaam is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 25 juni 2025. Bij die behandeling waren aanwezig partijen met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 27 november 2024. Ter beoordeling aan de meervoudige kamer van deze rechtbank ligt voor het verzoek van de man betreffende de gecombineerde geslachtsnaam betreffende [minderjarige] .
2.2
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat [minderjarige] voortaan zal heten: [gecombineerde geslachtsnaam man en vrouw] . De ouders komen op dit punt niet tot een vergelijk en het ontbreekt de man aan een rechtsingang om dit geschil voor te leggen aan de rechtbank. De man stelt in dit kader dat de vangnetbepaling die volgt uit artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het ontbreken van een rechtsingang om het geschil voor te leggen aan de rechtbank in strijd is met artikel 8 en 14 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
2.3
Op grond van artikel 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), kan de rechter de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:
voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voorkomen, of
voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.
2.4
De rechtbank is van oordeel dat een beslissing over de toepassing van artikel 8 en 14 EVRM in het kader van de beslechting van het onderhavig geschil noodzakelijk is en dat deze vraag zich voor kan doen in talrijke andere zaken met soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man aanhouden, zodat dit proces in gang kan worden gezet en de bevindingen van de Hoge Raad kunnen worden afgewacht.
2.5
Conform artikel 392 lid 1 Rv, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de inhoud van de door de rechtbank geformuleerde prejudiciële vragen alvorens deze vragen aan de Hoge Raad worden gesteld.
2.6
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de man aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner (voorzitter), mr. De Beer en mr. Dijkman, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025 in aanwezigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.