ECLI:NL:RBZWB:2025:4698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
02-251695-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vrijspraak voor medeplegen en verwerping van noodweer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 4 augustus 2024 in [plaats 1] aangever met een mes in het gezicht gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 4 juli 2025 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van de aangever heeft aanvaard door met een stanleymes te steken in de buurt van de halsslagader.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een aanranding door de aangever en zijn zus, maar de rechtbank heeft dit beroep op noodweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding die de handelingen van de verdachte rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft hem vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de andere mannen ook opzet hadden op de dood van de aangever.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en heeft een schadevergoeding van € 4.000,- aan de aangever toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen messen bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-251695-24
vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. I. Ooms, advocaat te Best.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 augustus 2024 in [plaats 1] [aangever] met een mes in zijn gezicht heeft gestoken, ten laste gelegd in drie juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij gaat daarbij uit van de verklaringen van [aangever] , die wordt ondersteund door onder meer de verklaringen van [getuige 1] en de eerste verklaring van [getuige 2] . Door met een stanleymes ongecontroleerd in de richting van het gezicht te steken, in de buurt van de hals waar slagaders lopen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. In de eerste plaats lopen de verklaringen zo ver uiteen dat niet zonder twijfel kan worden gezegd dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken.
Als wordt uitgegaan van de feitelijke toedracht zoals omschreven in de tenlastelegging is de verdediging, in de tweede plaats, van mening dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. De aard van het letsel op zichzelf brengt niet een grote kans op de dood met zich. Verder is gestoken met een stanleymes, dat een kort lemmet heeft. Er was geen kans dat er vitale delen geraakt zouden worden. De kans op de dood door de steekwond is objectief gezien niet groot genoeg om als aanmerkelijk te kunnen bestempeld. En als die kans wel als zodanig zou worden aangemerkt dan heeft verdachte die kans niet bewust aanvaard. Hij wilde alleen excuses van aangever ontvangen. Ook op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan niet tot dat oordeel worden gekomen. Het ontbreken van opzet dient tot vrijspraak te leiden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
-
Vaststelling van de feiten
Aangever en verdachte hebben verschillend verklaard over de gang van zaken en met name over de vraag wie de agressor was. Om een oordeel over de tenlastelegging en de gevoerde verweren te kunnen geven, zal de rechtbank daarom allereerst op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten vaststellen.
Op 2 augustus 2024 vond bij de woning van verdachte een incident plaats tussen aangever en verdachte. Aangever dacht dat verdachte een relatie had met aangevers toenmalige vriendin, [getuige 2] , en hij heeft verdachte toen geslagen. Verdachte wilde dat aangever daarvoor zijn excuses aanbood. De communicatie over het maken van een afspraak daarvoor vond plaats op 3 en 4 augustus 2024 en verliep via [getuige 2] . Zij communiceerde via WhatsAppberichten met zowel aangever als verdachte en gaf informatie over de te maken afspraak van de één door aan de ander.
Uit de berichten tussen [getuige 2] en verdachte komt naar voren dat verdachte wil dat aangever naar zijn woning komt om zijn excuses aan te bieden. Hij dringt aan op een ontmoeting bij zijn woning. [getuige 2] is bang dat verdachte aangever iets aan zal doen. Dit onder meer omdat verdachte in de nacht van 3 op 4 augustus 2024 naar de woning van aangever in [plaats 2] is gegaan en daar tot vroeg in de ochtend heeft gewacht totdat verdachte naar buiten zou komen. Verdachte verzekert [getuige 2] in de berichten herhaaldelijk dat hij alleen met aangever wil praten, niet vechten. Ook zegt hij meermaals dat hij alleen in zijn woning zal zijn als aangever naar hem toe komt om excuses aan te bieden. Afgesproken wordt dat aangever op 4 augustus 2024 in de middag naar de woning van verdachte zal gaan. Omdat aangever wat zorgen heeft over zijn veiligheid neemt hij zijn zus mee naar de afspraak.
Verdachte heeft over de gebeurtenissen tijdens de afspraak verklaard dat hij na het aanbieden van excuses door aangever door de zus van aangever met iets in zijn gezicht werd gespoten, waarna hij niets meer zag. Ook voelde hij opeens pijn in zijn linkerarm. Hij was toen erg bang en in paniek. In zijn woning heeft hij een stanleymes gepakt. Hij weet niet meer wat er daarna is gebeurd. Ook heeft hij later verklaard dat het niet een stanleymes was, maar gereedschap, en daarna dat hij helemaal niet meer weet wat hij heeft gedaan nadat hij in het gezicht was gespoten. Hij heeft ontkend dat er nog meer personen aanwezig waren bij het incident en dat hij degene is geweest die aangever heeft verwond.
Aangever heeft verklaard dat [getuige 2] hem in de nacht voorafgaand aan de afspraak heeft gewaarschuwd niet naar buiten te gaan, omdat er mannen bij zijn woning waren. Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [getuige 2] en de verklaring van [getuige 2] van 5 augustus 2024.
Aangever heeft verklaard dat hij in eerste instantie steeds heeft geweigerd om verdachte te ontmoeten bij zijn woning omdat hem dat niet veilig leek. Maar [getuige 2] bleef volgens hem aandringen op een ontmoeting. Op 4 augustus 2024 vond een videogesprek plaats tussen aangever, [getuige 2] en verdachte, waarin aangever zijn excuses aanbood aan verdachte, maar dat vond verdachte niet voldoende. Aangever moest naar zijn woning komen. Dat heeft aangever uiteindelijk gedaan in de middag van 4 augustus 2024 en hij heeft zijn zus, [getuige 1] , meegenomen. Bij de woning stonden verdachte en [getuige 2] bij de deur te wachten. Aangever heeft zijn excuses aangeboden, waarna hij zag dat verdachte een stanleymesje in zijn hand had. Ook zag hij een man staan filmen, en nog twee andere mannen, die hem omsingelden. Verdachte heeft hem vervolgens met het mes in zijn gezicht gestoken. Daarna heeft [getuige 1] met een spuitbus in het gezicht van verdachte gespoten en zijn aangever en zijn zus weggerend. Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de nagenoeg gelijkluidende verklaring van [getuige 1] , de eerste verklaringen van [getuige 2] tegenover de politie, en de berichten die [getuige 2] na het incident via WhatsApp aan verdachte heeft gestuurd.
Verdachte is hen achterna gerend, zoals blijkt uit camerabeelden en een door verdachte zelf gemaakte video. Nadat aangever en zijn zus in hun auto zijn gestapt is op deze video te zien dat verdachte tegen de buitenspiegel aan de bestuurderszijde trapt. Daarna is aangever weggereden.
De rechtbank dat alleen al de omstandigheid dat verdachte wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.
Daarnaast wordt zijn verklaring over het niet aanwezig zijn van andere personen en het moment van spuiten in zijn gezicht door geen van de direct betrokkenen bevestigd.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte dat hij tijdens het incident gewond is geraakt aan zijn arm aantoonbaar onjuist is. Op de camerabeelden afkomstig van een woning en op de video die verdachte zelf heeft gemaakt met zijn telefoon, waarop de achtervolging door verdachte van aangever en diens zus na het incident te zien is, is geen verwonding aan de linkerarm van verdachte te zien. Aangezien dit volgens het dossier een diepe snijwond was en er op foto’s van het aantreffen van verdachte te zien is dat sprake was van veel bloedverlies zou deze verwonding, althans bloed, te zien moeten zijn geweest op de camera- en videobeelden als die verwonding was toegebracht tijdens het incident. Aangezien geen wond of bloed te zien is, leidt dit tot de conclusie dat de verwonding is ontstaan na het incident. Gelet op het bloedspoor vanaf de plaats van het aantreffen van verdachte is het volgens de politie aannemelijk dat die verwonding is ontstaan in de tuin van het adres waar verdachte is aangetroffen, te weten ongeveer 300 meter van zijn eigen woning. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verdachte zichzelf heeft verwond om aan te kunnen voeren dat hij was aangevallen door aangever, tegen welke aanval hij zich vervolgens had moeten verdedigen, aangezien het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte door iemand anders is verwond na het incident.
Voorts is opvallend dat verdachte heeft verklaard dat hij erg bang was voor aangever, maar dat hij er wel op stond dat aangever zijn excuses kwam aanbieden bij zijn woning en dat excuses geuit tijdens het videogesprek op 4 augustus 2024 niet voldoende waren. Ook is opvallend dat verdachte na het incident achter aangever en diens zus aan is gerend, hen tot de auto is gevolgd en dat hij de buitenspiegel aan de bestuurderskant van de auto eraf heeft getrapt. Deze handelingen duiden niet op angst voor aangever bij verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte over de gang van zaken niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom uitgaan van de feiten zoals die door aangever naar voren zijn gebracht en die door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het verdachte was die het letsel bij aangever heeft toegebracht, gezien de hiervoor genoemde verklaringen van aangever, [getuige 1] en [getuige 2] en omdat het dossier geen aanwijzingen bevat dat één van de andere aanwezige personen dat heeft gedaan.
De rechtbank overweegt daarnaast het volgende. Dat de aanval en de aanwezigheid van de andere mannen ook voor [getuige 2] een verrassing was leidt de rechtbank af uit door haar aan verdachte gestuurde WhatsAppberichten na het incident, waarin zij schrijft “Waarom heb je dat gedaan? Als ik kom je hebt beloofd dat je alleen bent”.
De rechtbank concludeert op basis van deze en andere WhatsAppberichten tussen verdachte en [getuige 2] in combinatie met de feitelijke gang van zaken bij de woning dat verdachte buiten medeweten van [getuige 2] heeft georganiseerd dat de mannen aanwezig waren in zijn woning om hem te ondersteunen bij de aanval op aangever. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte aangever, via [getuige 2] , bewust naar zijn woning heeft gelokt om hem samen met de andere mannen aan te kunnen vallen.
-
Beoordeling van de feiten
Poging tot doodslag
De rechtbank moet allereerst beoordelen of sprake is van poging tot doodslag. Verdachte heeft uit het niets en zonder een op dat moment duidelijke aanleiding – aangever had immers zijn excuses aangeboden – aangever aangevallen met een stanleymes. Op dat moment stonden er andere mannen om aangever heen die hij niet kende. Aangever was in paniek en heeft geprobeerd om verdachte tegen te houden en [getuige 1] en [getuige 2] wilden tussen beiden komen. In deze ongecontroleerde situatie heeft verdachte in ieder geval twee steekbewegingen richting aangever gemaakt. Aangever is zowel aan de linkerkant als aan de rechterkant van zijn gezicht gestoken. Rechts heeft aangever een kleine verwonding ter hoogte van zijn slaap en links een lange en diepere snee die begint bij het einde van de wenkbrauw van het linkeroog en die eindigt in de buitenrand van het linkeroor kort boven de oorlel. Aan de linkerzijde eindigt de snee dus dicht in de buurt van de hals en de halsslagader die zich daar bevindt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door het steken of snijden in de hals, vanwege de halsslagader die daar loopt, een aanmerkelijke kans op de dood ontstaat.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, te weten het meermaals steken met een zeer scherp mes als een stanleymes in de buurt van de hals in de omschreven ongecontroleerde situatie, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever in de hals zou raken en dat die daardoor zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn handelen het voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever en daarmee dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Medeplegen
Verdachte heeft in WhatsAppberichten aan [getuige 2] op
4 augustus 2024 bij herhaling geschreven dat hij alleen in zijn woning zou zijn als aangever zijn excuses zou komen aanbieden. [getuige 2] maakte zich zorgen over de veiligheid van aangever, maar verdachte heeft haar steeds gerustgesteld: hij wilde alleen met aangever praten, niet met hem vechten. Aangever, [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat er bij het incident drie of vier andere mannen betrokken waren die onverwacht tevoorschijn kwamen uit en vanachter de woning van verdachte. [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat de mannen zich ook mengden in de fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever.
Uit de omstandigheid dat één van de mannen aan het filmen was concludeert de rechtbank dat zij wisten dat verdachte aangever zou aanvallen. Zij hebben zich niet gedistantieerd van de aanval maar zijn gebleven, hebben volgens verklaringen meegedaan en hebben het gefilmd. In die zin is sprake van opzet op het gezamenlijk uitvoeren van het kennelijk vooraf bedachte plan om aangever aan te vallen. Het dossier bevat echter geen bewijs dat de andere mannen ook de opzet hadden op de (mogelijke) dood van aangever. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van het bewezenverklaarde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 4 augustus 2024 te [plaats 1] , gemeente Veere,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven
die [aangever] meermalen, met een mes, in het gezicht heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever, althans diens zus, en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door aangever. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte na 2 augustus 2024 op 4 augustus 2024 wederom onverwachts is aangevallen en dat hij heel angstig was. Zijn handelingen waren niet gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. Er wordt voldaan aan de proportionaliteitseis. Het achter aangever aan rennen was het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de voorafgaande wederrechtelijke aanranding door aangever en zijn zus.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, gelet op de verklaring van aangever die wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] .
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar. Hij heeft daarbij betrokken de ernst van het letsel en de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte geen strafblad heeft. Hij heeft bijna zes maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Hij is zijn baan kwijtgeraakt, maar hij heeft een nieuwe baan gevonden waarmee hij in augustus kan beginnen. Hij heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel waarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever en de getuigen gesteld kan worden, zoals dat ook onderdeel is geweest van de eerder bepaalde schorsingsvoorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever naar zijn woning gelokt door met hem af te spreken dat hij naar de woning moest komen om excuses aan te bieden voor een eerder incident. Verdachte heeft vervolgens tijdens de ontmoeting, nadat aangever zijn excuses had aangeboden, aangever aangevallen met een stanleymes en hem ernstig verwond in zijn gezicht. Verdachte werd hierbij bijgestaan door een aantal andere mannen, die hij voor deze ontmoeting had geregeld. Een georganiseerde laffe aanval dus, voortkomend uit gekrenkte trots. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Het is slechts een kwestie van geluk geweest dat de fysieke schade beperkt is gebleven tot een kleine snee op de rechterslaap en een lange snee over de linkerslaap doorlopend tot aan de rand van het oor van aangever en dat aangever niet is overleden. Op de foto’s, gevoegd bij de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding, is te zien dat de verwondingen zijn hersteld, maar dat aan de linkerzijde van het gezicht een flink litteken is achtergebleven. Aangever zal dus dagelijks herinnerd worden aan deze aanval op zijn leven.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin tevens rekening met de omstandigheid dat de aanval op aangever plaatsvond op klaarlichte dag, in de voortuin van verdachtes woning en daarmee zichtbaar was voor iedereen die op dat moment op straat was. Verdachte heeft door aldus te handelen een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
De rechtbank houdt voorts in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft afgelegd voor zijn handelen, en dat hij zeer berekenend te werk is gegaan. Hij heeft niet alleen aangever in de val gelokt, maar ook nog eens geprobeerd aangever als de agressor aan te wijzen door te fingeren dat hij door aangever in zijn linkerarm was gestoken tijdens het incident, terwijl de forse verwonding is aangebracht na het incident, en hoogstwaarschijnlijk door verdachte zelf.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft geen strafblad, maar de rechtbank ziet daarin gelet op de ernst van het feit geen grond om daarmee in de bepaling van de strafmaat in positieve zin rekening te houden.
Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 4 november 2024 naar voren gebracht dat geen problematiek op de diverse leefgebieden vastgesteld kon worden. Vanwege de ontkennende houding van verdachte kon het gevaar voor herhaling niet worden ingeschat.
De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, in combinatie met een contactverbod met aangever als vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstrafnoodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met de wijze waarop het feit is uitgevoerd, waarbij het handelen van verdachte niet alleen ten tijde van het incident, maar ook voorafgaand aan en na het incident zwaar wordt meegewogen.
Gelet hierop en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Omdat aangever al enige tijd geleden naar aanleiding van dit feit naar zijn land van herkomst is vertrokken, ziet de rechtbank geen grond voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, in de vorm van een contactverbod.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 23 januari 2025. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd die langer is dan de duur die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Nu deze enkele omstandigheid geen grond kan vormen voor opheffing van de schorsing en er geen andere omstandigheden zijn op grond waarvan de schorsing zou moeten worden opgeheven, zal de rechtbank geen beslissing omtrent de voorlopige hechtenis nemen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 4.000,- wegens geleden immateriële schade.
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van de vordering verzocht vanwege de bepleite vrijspraak voor het feit.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering met 50% te matigen, vanwege eigen schuld van de benadeelde partij in het incident en vanwege de beperkte medische informatie waardoor de ernst van de verwonding onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel opgelopen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Onder verwijzing naar de vaststelling van de feiten is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Daarbij komt dat geen sprake is van een oppervlakkige snijwond, zoals de verdediging heeft gesteld. Op de foto’s in het dossier is een vrij diepe snijwond te zien, die, zoals uit de foto’s ter onderbouwing van de vordering is te zien, een fors litteken heeft achtergelaten.
De rechtbank ziet dan ook geen grond voor matiging van het gevorderde bedrag.
Gelet op de aard en ernst van het lichamelijk letsel en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding dan ook geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat het feit is begaan met
behulp van die voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair Poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 4.000,- (vierduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
4 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever] € 4.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
4 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 50 (vijftig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 stk mes, vleesmes, zwart, merk Bachmayer, beslagnummer G2755843
- 1 stk stanleymes, kleur zwart/rood, beslagnummer G2756576
- 1 stk stanleymes, kleur zwart/rood, beslagnummer G2756581
- 1 stk stanleymes, kleur zwart/geel, beslagnummer G2756584.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.