ECLI:NL:RBZWB:2025:4699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/2329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde last onder dwangsom niet-ontvankelijk

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen en eiseres, een Oekraïense ontheemde. Eiseres had beroep ingesteld tegen een door het college opgelegde last onder dwangsom in verband met de opvang van Oekraïense ontheemden op twee adressen in de gemeente Dongen. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen de last onder dwangsom, wat haar redelijkerwijs kon worden verweten. De rechtbank legde uit dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende eerst bezwaar moet maken voordat beroep kan worden ingesteld. Eiseres had op 31 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen een brief van het college, maar dit kon niet worden aangemerkt als bezwaar tegen de last onder dwangsom. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in beroep had kunnen komen tegen het bestreden besluit van 15 april 2025, omdat zij niet tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S. Hindriks, in aanwezigheid van griffier mr. S. Wilbrink.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats 1] , eiseres
gemachtigde: mr. L.A. Fischer,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, het college.

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [eigenaar 1] en [eigenaar 2] uit [plaats 1] (de eigenaars)
gemachtigde: mr. J.J. Jaspers.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen een door het college opgelegde last onder dwangsom in verband met de opvang van Oekraïense ontheemden op [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] . Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep
niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom en haar dat redelijkerwijs kan worden verweten. Het beroep van eiseres wordt dus niet inhoudelijk beoordeeld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 15 april 2025 (bestreden besluit). Met deze beslissing heeft het college een besluit van 28 januari 2025 deels gehandhaafd. In dat besluit werd aan [eigenaar 1] en [eigenaar 2] als eigenaars van de percelen [adres 1] en [adres 2] een last onder dwangsom opgelegd omdat het hoofdgebouw en het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan zouden worden gebruikt. Sinds het bestreden besluit is de last onder dwangsom alleen nog gericht tegen het bijgebouw in de tuin.
2.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres (BRE 25/2328) en met het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van de eigenaars (BRE 25/2257 en BRE 25/2258). Hieraan hebben deelgenomen: [man eiseres] (de man van eiseres), de gemachtigde van eiseres en [tolk] als tolk. Namens het college zijn mr. P. Faasen,
mr. R. van der Meijden en [persoon] verschenen. De eigenaren zijn ook verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiseres en haar gezin zijn ontheemden uit Oekraïne en zij verblijven in het bijgebouw in de tuin op [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] . [eigenaar 1] en
[eigenaar 2] zijn de eigenaars van de percelen [adres 1] en [adres 2] en verzorgen daar de opvang van Oekraïense ontheemden.
4. Het college wil de huidige woonsituatie van eiseres en de andere bewoners van het bijgebouw in de tuin beëindigd zien. Daarop is het bestreden besluit gericht. In een brief van 13 januari 2025 heeft het college daaraan voorafgaand aan eiseres en de andere bewoners laten weten dat zij kunnen verhuizen naar de beschikbare gemeentelijke opvang op de [locatie] aan [adres] te [plaats 1] . Eiseres heeft op 31 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen die brief. Het college heeft op 17 april 2025 besloten dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat de brief volgens het college geen besluit was in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Kan eiseres beroep instellen?
5. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet eerst worden beoordeeld of eiseres beroep kan instellen tegen het bestreden besluit van 15 april 2025. Volgens het college heeft eiseres verwijtbaar geen bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom en is haar beroep daarom niet-ontvankelijk.
6. Uit de Awb volgt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep in kan stellen bij de rechtbank. [1] Uit dezelfde wet blijkt dat dit pas mogelijk is, nadat bezwaar is gemaakt tegen het besluit. [2] Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een zelfstandig belang heeft en daarom belanghebbende is bij het bestreden besluit. De uitvoering van het bestreden besluit leidt er immers toe dat eiseres de bewoning van het bijgebouw moet beëindigen.
8. Tijdens de zitting heeft eiseres zich primair op het standpunt gesteld dat de brief van 31 januari 2025, waarin zij bezwaar heeft gemaakt tegen de brief van het college van
13 januari 2025, door het college ook had moet worden opgevat als een bezwaar dat was gericht tegen het aan de eigenaars gerichte besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Volgens eiseres heeft het college in de beslissing op bezwaar van 17 april 2025 haar bezwaarschrift te beperkt opgevat.
8.1.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. In het bezwaarschrift van
31 januari 2025 staat onder meer het volgende: “
Namens mevrouw [eiseres] (…) maak ik bezwaar tegen uw beslissing van 13 januari 2025 of met een beslissing gelijkgestelde feitelijke handeling.
In uw beslissing geeft u aan dat het gezin niet langer kan verblijven aan [adres 1] en dat u daarom de opvang beëindigt.” Tijdens de zitting heeft eiseres ook toegelicht dat zij bij het indienen van dit bezwaarschrift niet de bedoeling had ook bezwaar te maken tegen de opgelegde last. Gelet op de tekst van het bezwaarschrift van 31 januari 2025 en op de toelichting van eiseres tijdens de zitting, kan het bezwaarschrift van 31 januari 2025 niet worden aangemerkt als gericht tegen het besluit van het college van 28 januari 2025. Daarbij betrekt de rechtbank ook nog dat eiseres niet in beroep is gekomen tegen de beslissing op bezwaar van 17 april 2025. Door dat wel te doen had zij kunnen aanvoeren dat het college haar bezwaar te beperkt heeft opgevat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat haar niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de oorspronkelijke last onder dwangsom. De besluitvorming van het college is volgens haar onduidelijk, met name omdat een beëindigingsbesluit zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid en onder a, van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) ontbreekt.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het eiseres redelijkerwijs verweten kan worden dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom. Volgens het college verblijft eiseres sinds 1 juli 2024 niet meer in een gemeentelijke, maar in een particuliere opvanglocatie. De gemeente heeft de overeenkomst voor het gebruik van het perceel van [eigenaar 1] en [eigenaar 2] als gemeentelijke opvanglocatie voor de opvang van Oekraïense ontheemden namelijk per 1 juli 2024 beëindigd. De bewoners zijn hierover schriftelijk geïnformeerd per brief van 17 juni 2024. In de brief van 13 januari 2025 werd deze informatie vervolgens herhaald. Het recht van eiseres op gemeentelijke opvang is echter niet beëindigd, aangezien er ruimte is vrijgemaakt in de gemeentelijke opvanglocatie [locatie] . Er was volgens het college dus geen aanleiding voor het nemen van een beëindigingsbesluit.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ontbreken van een beëindigingsbesluit zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid en onder a, van de RooO geen reden om het niet verwijtbaar te achten dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom. Of het college de regelgeving rondom de opvang van Oekraïense ontheemden juist heeft toegepast, is namelijk een heel ander geschil met een heel ander beoordelingskader dan het geschil over de opgelegde last onder dwangsom. Eiseres lijkt hiermee te suggereren dat zij niet hoefde op te komen tegen de last onder dwangsom omdat er geen beëindigingsbesluit is genomen. Daarin volgt de rechtbank haar niet. Daarnaast blijkt uit het bezwaarschrift van eiseres van 31 januari 2025 tegen de brief van 13 januari 2025, dat zij wist dat handhavend werd opgetreden tegen de eigenaars van het perceel waarop het bijgebouw staat. In dat bezwaarschrift staat onder meer:
“U treedt handhavend op tegen de beheerder van de locatie na klachten over de plaatsing van dakkappelen door de bewoners. De beheerder heeft bezwaar gemaakt tegen uw last. Zolang de uitkomst onduidelijk is, is het niet redelijk om cliënten nu al onder druk te zetten te verhuizen.”Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres hierdoor redelijkerwijs worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Wilbrink, griffier, op 18 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 7:1, eerste lid
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken (…).
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.Artikel 8:1 van de Awb.
2.Artikel 7:1 van de Awb.