ECLI:NL:RBZWB:2025:4720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
25-85
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een voorschot op een uitkering in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2025, wordt de terugvordering van een voorschot op een uitkering voor levensonderhoud in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) behandeld. De eisende partij, een eenmanszaak, is het niet eens met de terugvordering van het voorschot dat eerder was verstrekt. De rechtbank beoordeelt aan de hand van verschillende beroepsgronden of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland het voorschot mag terugvorderen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het college bevoegd is om het voorschot terug te vorderen, omdat de eisende partij geen recht heeft op de bijstandsverlening. De rechtbank legt uit dat de terugvordering noodzakelijk en geschikt is, en dat de nadelige gevolgen voor de eisende partij niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de terugvordering worden gediend. De eisende partij had eerder een voorschot ontvangen, maar de aanvraag voor een Bbz-uitkering was afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de eisende partij op de hoogte was van de voorwaarden van het voorschot en dat de terugvordering in lijn is met de wetgeving.

De rechtbank verklaart het beroep van de eisende partij ongegrond, wat betekent dat het college het voorschot mag terugvorderen. De eisende partij krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/85

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , de eisende partij,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de terugvordering van een voorschot op een uitkering voor levensonderhoud in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). De eisende partij is het niet eens met de terugvordering van het voorschot. Daartoe wordt een aantal beroepsgronden aangevoerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college het voorschot mag terugvorderen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het voorschot mag terugvorderen. De eisende partij krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 tot en met 6 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit en onder 7 staat het standpunt van de eisende partij. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 8. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen. Heeft het college een evenredige belangenafweging gemaakt? En heeft het college terecht geen dringende reden aangenomen. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. In het besluit van 8 oktober 2024 (primair besluit) is het college overgegaan tot terugvordering van het voorschot dat aan de eisende partij was verstrekt op grond van het Bbz. Met het bestreden besluit van 11 december 2024, waarin is beslist op het bezwaar van de eisende partij, is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
De eisende partij heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [persoon] namens het college. De eisende partij heeft zich voor de zitting afgemeld.
Beoordeling door de rechtbank
Wat aan deze procedure voorafging
3. De eisende partij is sinds 1 januari 2011 actief met de eenmanszaak [eenmanszaak] . In het begin lag de focus op de online verkoop van antieke computers. De focus is later verlegd naar gebruikte PC hardware uit de periode 1985-2000. Vervolgens is de eisende partij zich meer gaan richten op zogenaamde ‘legacy’ computers die al 20 jaar of langer niet meer worden ondersteund.
4. Doordat de inkomsten van de eisende partij vanaf 2019 laag zijn, heeft de eisende partij op 9 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Bbz. Met het besluit van 14 april 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf van de eisende partij op basis van het onderzoek van het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK) naar verwachting niet levensvatbaar zal zijn.
5. De eisende partij heeft in de tussentijd op 13 april 2023 een voorschot aangevraagd. Daarnaast heeft de eisende partij op 25 april 2023 ook een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening. Op 12 mei 2023 is de voorlopige voorziening ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting is tussen partijen afgesproken dat de eisende partij in afwachting van de bezwaarprocedure gericht tegen de afwijzing van de aangevraagde Bbz-uitkering een voorschot ontvangt over de periode vanaf 9 februari tot en 14 april 2023, die in de vorm van een lening worden verstrekt (dit tot de uitkomst van de bezwaarprocedure duidelijk is). Het gaat om een eenmalig gecombineerd voorschot over voorgaande periode van tweemaal 90% van de bijstandsnorm, oftewel € 2.152,19. Het bedrag is uitbetaald op 16 mei 2023. In het besluit van 15 mei 2023 is daarover opgenomen: “
Als straks na de bezwaarprocedure tegen het afwijzende besluit voor een Bbz-uitkering en bedrijfskrediet blijkt dat u recht heeft op een uitkering, verrekenen we dit voorschot met uw uitkering. Als blijkt dat u geen recht heeft op een uitkering betaalt u dit voorschot terug. Wij sturen u dan opnieuw een brief.” Aangezien partijen tot een afspraak zijn gekomen, heeft de voorzieningenrechter geen uitspraak gedaan.
6. Het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2023 is vervolgens op 1 augustus 2023 ongegrond verklaard. Aangezien op 7 augustus 2023 door de eisende partij al beroep was aangetekend, heeft het college toentertijd het voorschot nog niet teruggevorderd. Het beroep is vervolgens op 1 augustus 2024 ongegrond verklaard. Naar aanleiding daarvan is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming waarbij het voorschot is teruggevorderd. Ondertussen was op 20 augustus 2024 hoger beroep ingesteld door de eisende partij.
Standpunt van de eisende partij
7. De eisende partij voert in beroep aan dat het inkomen van 2023, meer specifiek in de maanden februari, maart en april 2023, onder de bijstandsnorm lag en op moment van schrijven van het beroepschrift het inkomen op bijstandsniveau lag. Ter onderbouwing is de winst- en verliesrekening van februari, maart en april 2023 overgelegd. Dit inkomen is volgens de eisende partij onvoldoende voor het terugbetalen van het verleende voorschot. Het inkomen zou dan namelijk onder het sociaal minimum uitkomen. Bovendien heeft de eisende partij een studieschuld, een informele lening bij de ouders en een huurwoning waar veel aan gedaan moet worden. Gezien het voorgaande is de eisende partij van mening dat het recht bestaat om het verstrekte voorschot te behouden.
Waar gaat het in deze zaak over?
8. In deze zaak staat niet ter geschil of de eisende partij recht heeft op een Bbz-uitkering over de betrokken periode. Dat is het onderwerp van een separate procedure; de procedure waarin op 1 augustus 2024 uitspraak is gedaan door de rechtbank. In de onderhavige zaak moet de rechtbank alleen beoordelen of het college het voorschot mag terugvorderen.
Wettelijk kader
9. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Participatiewet (PW) verleent het college binnen vier weken na de datum van de aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld.
10. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW kan het college afzien van geheel of gedeeltelijke terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Was het college bevoegd om het voorschot terug te vorderen?
11. Gelet op de beslissing op bezwaar van 1 augustus 2023, was het college ten tijde van de bestreden besluitvorming bevoegd om het voorschot van € 2.152,19 terug te vorderen. Daar doet het door de eisende partij ingestelde (hoger) beroep niet aan af, omdat dit op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen schorsende werking heeft.
Heeft het college een evenredige belangenafweging gemaakt?
12. De terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, onder d, van de PW is geen verplichting. Uit de tekst van die bepaling (‘kan’) volgt dat het college een bevoegdheid heeft om het verleende voorschot wel of niet terug te vorderen. Het college heeft een zekere beslisruimte. Dit brengt mee dat het college bij de uitoefening van de bevoegdheid tot terugvordering een belangenafweging moet maken. Die belangenafweging moet de toets aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb kunnen doorstaan. Dat houdt in dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij spelen (1) noodzakelijkheid, (2) geschiktheid en (3) evenwichtigheid een rol. De toetsing door de bestuursrechter van de door verweerder verrichte belangenafweging is minder intensief. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon overgaan tot de terugvordering. Zij licht dat oordeel hierna toe.
13. De terugvordering is noodzakelijk en geschikt, omdat een goede besteding van het gemeenschapsgeld een gerechtvaardigd doel is. De terugvordering is ook evenwichtig. De terugvordering heeft weliswaar nadelige gevolgen, maar geen onevenredig nadelige gevolgen. De eisende partij was op de hoogte van de afspraak dat een voorschot ontvangen zou worden in afwachting van de toekenning van bijstand en de afhandeling van de (in eerste instantie) bezwaarprocedure. Partijen hebben dit duidelijk tijdens de zitting van 12 mei 2023 bij de voorzieningenrechter afgesproken. Vervolgens is dit in het besluit van 15 mei 2023 aan de eisende partij bevestigd. Bovendien wist de eisende partij of had de eisende partij moeten weten dat de kans bestaat dat het voorschot terugbetaald moet worden, omdat het op het moment van het maken van de afspraak tijdens de voorlopige voorzieningen-procedure duidelijk was dat zijn aanvraag voor de uitkering was afgewezen. Daarnaast is ook de rechtbank in haar uitspraak van 1 augustus 2024 tot de conclusie gekomen dat zij geen aanleiding ziet om het college op te dragen het uitbetaalde voorschot om te zetten in algemene bijstand die niet behoeft te worden terugbetaald. Verder hoeft de eisende partij op dit moment, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, nog niets terug te betalen. De definitieve terugbetaling en/of verrekening is afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep. Als uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de eisende partij wel recht heeft op een uitkering Bbz, dan zal het voorschot worden verrekend met de alsnog toe te kennen uitkering, waardoor er feitelijk niets hoeft te worden terugbetaald. Mocht uit de uitspraak van de CRvB blijken dat de eisende partij geen recht heeft op een uitkering Bbz, dan zal een passende betaalregeling worden afgesproken voor de terugbetaling. Gezien het voorgaande mocht het college het voorschot terugvorderen.
Heeft het college terecht geen dringende reden aangenomen?
14. Bovendien kan het college er ook op basis van artikel 58, achtste lid, van de PW voor kiezen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, als daar zogenaamde dringende redenen voor zijn. Voor zover in wat de eisende partij aanvoert een beroep moet worden gelezen op deze bepaling, stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van de eisende partij lag om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank had dit graag met de eisende partij op zitting willen bespreken, maar deze heeft zich afgemeld voor de zitting.
15. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat in hetgeen de eisende partij heeft aangevoerd over de (financiële) situatie niet met zich brengt dat sprake is van dringende redenen. Naast het voorgaande dat al besproken is in het kader van de belangenafweging, voert de eisende partij aan dat het inkomen in 2023, meer specifiek in de maanden februari, maart en april 2023, onder de bijstandsnorm lag. Ter onderbouwing heeft de eisende partij de winst- en verliesrekening van deze maanden overgelegd. Daarnaast stelt de eisende partij dat er een studieschuld is, een schuld bij de ouders en een huurwoning waar nog veel aan gedaan moet worden, maar heeft dat niet onderbouwd met stukken. Voor wat betreft het inkomen geldt dat de eisende partij een reguliere PW-uitkering had kunnen aanvragen. Het college heeft onweersproken gesteld dat dit toentertijd ook met de eisende partij is besproken, maar dat de eisende partij daarvan heeft afgezien, omdat de eisende partij meende aanspraak te kunnen maken op een Bbz-uitkering. In zoverre is de ontstane situatie het gevolg van de keuzes die de eisende partij zelf heeft gemaakt. Het beroep op de dringende reden slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het voorschot mag terugvorderen. De eisende partij krijgt daarom het griffierecht niet terug. De eisende partij krijgt daarnaast ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier op 21 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.