ECLI:NL:RBZWB:2025:4722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
432449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Mandemakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in ouderschapsplan na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een zorgregeling in een ouderschapsplan na echtscheiding. De man en de vrouw, die van 10 mei 2018 tot 15 juli 2024 met elkaar gehuwd zijn geweest, hebben samen een minderjarig kind. De huidige zorgregeling, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan, blijkt niet goed uitvoerbaar te zijn. De man heeft verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat hij de zorg voor het kind in de laatste week van de maand kan uitoefenen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren, maar heeft ook aanvullende verzoeken gedaan, waaronder het verkrijgen van eenhoofdig gezag over het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2025 is gebleken dat de man door zijn werk en persoonlijke omstandigheden niet voldoende beschikbaar is voor het kind, wat leidt tot spanningen tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is en heeft besloten het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling toe te wijzen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw, voor zover deze door de man zijn ingestemd, toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat beide ouders verantwoordelijk blijven voor belangrijke beslissingen in het leven van het kind en dat communicatie op een respectvolle manier dient te verlopen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft de alimentatie en andere financiële verplichtingen van de man vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/432449 FA RK 25-1036
datum uitspraak: 15 juli 2025
beschikking
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.S.R.N. Maas.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 februari 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen, waaronder:
- de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 3 mei 2024,
- het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan;
- het op 30 juni 2025 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 2 juli 2025 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 8 juli 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zeeland-West-Brabant, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 10 mei 2018 tot 15 juli 2024;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019;
- partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige;
- de minderjarige heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw;
- de man heeft de Roemeense en Hongaarse nationaliteit;
- de vrouw heeft in ieder geval de Roemeense nationaliteit.
2.2.
Ingevolge voormeld ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] in co-ouderschap wordt opgevoed, week op week af, waarbij gewisseld zal worden op maandagmorgen vóór school of BSO, dan wel om 9.00 uur wanneer zij niet naar school gaat.
2.3.
Ten aanzien van de kinderalimentatie hebben partijen de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 880,= per maand. De ouders dragen ieder de verblijfskosten van de minderjarige, zijnde in totaal 70% van de behoefte. Zowel de man als de vrouw dragen ieder 35% van de verblijfskosten, zijnde € 308,= per maand. De verblijfsoverstijgende kosten worden voldaan van een kinderrekening, waar de man maandelijks € 246,= op stort en de vrouw € 18,= per maand. De netto-oppaskosten zijn niet meegenomen in de behoefte. De kosten zullen in de verhouding 63% door de man en 37% door de vrouw worden gedragen.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat:
- de echtscheidingsbeschikking met aangehecht ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de man voortaan de zorgtaken over [minderjarige] uitoefent in de laatste week van de maand, van maandag uit school tot maandag naar school en de vrouw de zorgtaken over [minderjarige] uitoefent in de andere weken van de maand.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren. In het geval het verzoek van de man wordt toegewezen verzoekt zij, samengevat:
  • te bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan aan haar alleen toekomt;
  • voor recht te verklaren dat het haar is toegestaan om met de minderjarige, indien en voor zover haar situatie daartoe aanleiding geeft en met inachtneming van de belangen van de minderjarige, te verhuizen binnen Nederland;
  • te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 425,60 per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van de datum van indiening van dit zelfstandig verzoek;
  • te verstaan dat de man maandelijks dient bij te dragen in de netto oppaskosten voor de minderjarige met de verdeelsleutel 93% voor de man en 7% voor de vrouw;
  • te verstaan dat de door de man te betalen kinderalimentatie en bijdrage in de netto oppaskosten voortaan op de rekening van de vrouw dient te worden voldaan;
  • te verstaan dat de kinderopvangtoeslag aan de vrouw toekomt, onder de verplichting van de vrouw de kosten van de kinderopvang te voldoen.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de voorziening in het gezag en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de verzoeken van partijen en hun standpunten uitvoerig besproken. De rechtbank heeft hieruit begrepen dat de zorgregeling zoals partijen deze in het ouderschapsplan hebben afgesproken niet goed verloopt. Het niet goed verlopen van de zorgregeling is met name gelegen in de omstandigheid dat de man door zijn werk, en volgens de vrouw ook door zijn nieuwe vriendin hetgeen de man heeft betwist, onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige] in de weken dat hij volgens afspraak de zorg voor haar heeft. De man heeft daardoor meermaals een beroep op de vrouw moeten doen om [minderjarige] op te vangen tijdens de week dat hij de zorg over haar had. De vrouw heeft hier niet altijd aan tegemoet kunnen komen. Zij ervaart de man dan als dwingend en controlerend. Anderzijds is de vrouw het ook niet eens met de opvang die de man regelt als de vrouw de zorg voor [minderjarige] niet over kan nemen. Tussen partijen is er voorafgaand aan de procedure overleg geweest op welke wijze de zorgregeling gewijzigd zou kunnen worden. Dit alles heeft de afgelopen periode de onderlinge verstandhouding van partijen verslechterd en is er veel onrust ontstaan in hun communicatie. De man heeft zijn verzoek op de huidige wijze gedaan, omdat de vrouw daarmee in zou kunnen stemmen. De vrouw krijgt daarmee echter het gevoel dat alles op haar schouders rust, zo moet zij veel meer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] en een grotere verantwoordelijkheid over haar dragen dan de man. Zij wil daarom ook de belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige] zelf kunnen nemen. In de visie van de vrouw heeft zij dan dezelfde rechten als de man; hij kiest voor zijn vrijheid en de vrouw op haar beurt moet dan ook de vrijheid krijgen om de belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen.
4.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling als een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing te behandelen. De man heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat hij niet van plan is te verhuizen naar het buitenland, maar vanwege zijn werk meer naar het buitenland moet reizen en aldaar verblijven. Het verzoek is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet gestoeld op een onjuiste juridische grondslag.
4.4.
Gebleken is verder, zoals in 4.2 uiteengezet, dat de zorgregeling zoals partijen deze in het ouderschapsplan hebben afgesproken niet goed uitvoerbaar is. De man kan de huidige regeling niet goed nakomen. Het vertrouwen van de vrouw in de man is hierdoor afgenomen en het wederzijds begrip voor elkaars situatie lijkt ook bergafwaarts te gaan. Zodra de vrouw geen oplossing kan bieden voor de vraag van de man om op [minderjarige] te passen, ontstaan er telkens spanningen en onrust tussen partijen. De rechtbank acht de huidige regeling dan ook niet in het belang van [minderjarige] , omdat deze regeling de verstandhouding van partijen en hun onderlinge communicatie niet ten goede komt. Voorkomen moet worden dat dit zijn weerslag krijgt op [minderjarige] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen, waarbij de man tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat hij in ‘zijn’ week volledig beschikbaar is voor [minderjarige] en zelf de zorg over haar draagt. Ook is besproken de situatie dat de man toch tussentijds, in de drie weken dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft, beschikbaar is. De man kan dan vragen aan de vrouw of [minderjarige] bij hem kan verblijven, waarop het de vrouw vrij staat hier niet aan tegemoet te komen, maar zij ook een ander voorstel kan doen waarop het wel uitkomt dat [minderjarige] (extra) bij de man kan verblijven.
4.5.
Nu de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de geldende zorgregeling toewijst heeft de vrouw verzocht haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de vrouw getracht uit te leggen dat zij, ook als het verzoek van de man wordt toegewezen, geen voorwaarden hieraan kan verbinden. Ook heeft de rechtbank uitgelegd dat de rechter enkel kan bepalen dat het gezag over de minderjarige aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Aan deze voorwaarden wordt op dit moment niet voldaan. Uit de stukken is niet gebleken dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. Uit de stukken blijkt juist dat partijen veel met elkaar communiceren over [minderjarige] . Waarbij de rechtbank opmerkt dat deze communicatie op een respectvolle manier tussen ouders dient te verlopen. De rechtbank gaat er ook vanuit dat dit partijen wederom lukt, aangezien zij hiertoe ook in staat waren voordat deze onrustige periode aanbrak.
Beide ouders blijven dus verantwoordelijk voor belangrijke beslissingen in het leven van [minderjarige] en zullen daarover met elkaar het overleg moeten voeren. Tijdens de mondelinge behandeling is onder meer besproken dat altijd toestemming nodig is van de andere ouder indien [minderjarige] met een ouder naar het buitenland gaat. Het paspoort dient in principe bij [minderjarige] te zijn. Bij het aanvragen van een nieuw paspoort zal ook de toestemming van beide ouders nodig zijn. Dit alles dient op een respectvolle manier richting elkaar te gaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat dit soort ‘basis’- benodigdheden niet door een ouder worden tegenwerkt, noch dat dit op een dwingende of controlerende wijze verloopt. Verder is besproken dat het de man zou sieren, nu het grootste deel van de dagdagelijkse zorg over [minderjarige] bij de vrouw komt te liggen, dat hij instemt met de door moeder noodzakelijk geachte hulpverlening en medische ingrepen en eventuele sport, hobby’s etcetera. Nu de vader ook belast is met het ouderlijk gezag kan hij zelf ook informatie opvragen bij de hulpverleningsinstanties, huisarts of school over [minderjarige] . Uiteraard staat het de man vrij deze informatie ook bij de vrouw te vragen.
4.6.
De rechtbank benadrukt dat de man meerdere keren tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij de vrouw een goede moeder voor [minderjarige] vindt. Ook heeft hij aangeboden de vrouw te helpen met de opvoeding van [minderjarige] , op het moment dat de vrouw aangaf dat alles omtrent [minderjarige] op haar schouders terecht kwam. De rechtbank benadrukt nogmaals dat er op een respectvolle en niet dwingende of controlerende wijze richting elkaar gecommuniceerd dient te worden. Dan ligt het in de lijn der verwachting dat de nieuwe zorgregeling gaat werken en het gaat erom dat partijen elkaar [minderjarige] gunnen.
4.7.
Het verzoek van de vrouw voor recht te verklaren dat zij met [minderjarige] kan verhuizen indien de situatie daartoe aanleiding geeft wijst de rechtbank af. De vrouw heeft op dit moment niet de intentie te gaan verhuizen en daarbij is het verzoek onvoldoende concreet. Daarbij zullen partijen eerst met elkaar in overleg moeten treden indien een verhuissituatie zich aandient, zoals zij ook afgesproken hebben in het ouderschapsplan. Op het moment dat de vrouw wil verhuizen en de man stemt daar niet mee in, dan zal onder andere beoordeeld worden of de belangen van [minderjarige] met een verhuizing naar een andere woonplaats zijn gediend en/of het contact met de andere ouder voldoende gewaarborgd is. Die situatie is hier niet aan de orde en daarmee is het verzoek niet concreet en prematuur.
4.8.
Met de overige verzoeken van de vrouw heeft de man ingestemd, zodat deze verzoeken zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de kinderalimentatie in zal laten gaan na de zomervakantie aangezien vanaf dat moment de gewijzigde zorgregeling van start zal gaan. De rechtbank zal als hierna te melden op de verzoeken beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank wijzigt het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan als volgt:
5.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019 in het kader van de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 18 augustus 2025 (na de zomervakantie 2025) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar elke laatste week van de maand, van maandag uit school tot maandag naar school;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van 18 augustus 2025 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 425,60 (vierhonderd vijfentwintig euro en zestig eurocent) per maand;
5.3.
te verstaan dat de man maandelijks dient bij te dragen in de netto oppaskosten voor de minderjarige met de verdeelsleutel 93% voor de man en 7% voor de vrouw;
5.4.
te verstaan dat de door de man te betalen kinderalimentatie en bijdrage in de netto oppaskosten voortaan op de rekening van de vrouw dient te worden voldaan;
5.5.
te verstaan dat de kinderopvangtoeslag aan de vrouw toekomt, onder de verplichting van de vrouw de kosten van de kinderopvang te voldoen;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.