ECLI:NL:RBZWB:2025:4739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 5712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen schenkbelasting en toepassing belastingverdrag Nederland - Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 25 oktober 2023 twee aanslagen schenkbelasting opgelegd aan de belanghebbende, ter zake van schenkingen die plaatsvonden op 1 januari 2022 en 24 februari 2022. De belanghebbende, woonachtig in Bulgarije, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of het belastingverdrag tussen Nederland en Bulgarije van toepassing is op de schenkingen. De rechtbank concludeert dat de heffingsbevoegdheid van de inspecteur niet wordt beperkt door het verdrag, omdat de Successiewet 1956 niet onder de werkingssfeer van het verdrag valt. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Bulgarije), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft op 25 oktober 2023 een aanslag schenkbelasting aan belanghebbende opgelegd ter zake van een schenking op 1 januari 2022 van € 2.274. De inspecteur heeft op 25 oktober 2023 ook een aanslag schenkbelasting aan belanghebbende opgelegd ter zake van een schenking op 24 februari 2022 van € 75.000.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen schenkbelasting ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft via een digitale verbinding deelgenomen aan de zitting. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. drs. [inspecteur 3] ter zitting verschenen.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 1 januari 2022 en 25 oktober 2023 schenkingen ontvangen van [naam], die ten tijde van de schenkingen in Nederland woonde. Belanghebbende woonde ten tijde van de schenkingen in Bulgarije.
2.1.
Belanghebbende heeft aangiften schenkbelasting gedaan ter zake van beide schenkingen. De inspecteur heeft de aanslagen schenkbelasting opgelegd conform de ingediende aangiften.
2.2.
Belanghebbende heeft ter zake van de schenkingen geen schenkbelasting in Bulgarije betaald.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen schenkbelasting terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Bulgarije tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; [plaats], 14 september 2020 (hierna: het Verdrag) van toepassing is en als gevolg daarvan het heffingsrecht over de schenkingen is toegewezen aan Bulgarije. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de heffingsbevoegdheid van de inspecteur in dit geval niet beperkt door het Verdrag en zijn de aanslagen schenkbelasting terecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

3.2.
Belanghebbende stelt dat het Verdrag van toepassing is op de Successiewet 1956 en dat Nederland op grond van artikel 21 van het Verdrag niet mag heffen over de schenkingen. Daartoe voert belanghebbende – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de lijst van genoemde belastingen in artikel 2, derde lid, van het Verdrag blijkens de tekst van dit artikellid en het OESO-commentaar daarop niet uitputtend is, dat de schenkingen moeten worden beschouwd als inkomen in de context van het Verdrag en dat als het de bedoeling van de lidstaten zou zijn geweest om de Successiewet 1956 uit te sluiten van de werking van het Verdrag, dat expliciet in het Verdrag zou zijn opgenomen. In artikel 2 staat namelijk:
“Belastingen waarop het verdrag van toepassing is
(…)
3 De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name: (…)”
3.3.
De inspecteur stelt dat het Verdrag niet van toepassing is op de Successiewet 1956. Daartoe voert de inspecteur – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de Successiewet 1956 niet is genoemd in artikel 2, derde lid, van het Verdrag en dat een schenking geen inkomen maar vermogen vormt als gevolg waarvan een schenking reeds op grond van artikel 22 van het Verdrag buiten de werkingssfeer van het Verdrag valt.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat uit de titel van het Verdrag volgt dat het Verdrag het betrekking heeft op het vermijden van dubbele belastingheffing met betrekking tot belasting naar het inkomen en het voorkomen van het ontgaan van belasting. Dat het om belastingen naar het inkomen moet gaan is, internationaal bezien, een eerste aanwijzing dat de Successiewet 1956 niet binnen de reikwijdte van het Verdrag valt.
3.5.
Het Verdrag zelf maakt in artikel 2, derde lid expliciet op welke bestaande belastingen het Verdrag van toepassing is. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de verdragstekst voor onduidelijkheid zorgt: de uitvoerige lijst van bestaande belastingen waar het Verdrag op ziet, is kennelijk niet limitatief bedoeld. Er staat dat het verdrag ziet op “met name” de daarna volgende lijst van bestaande belastingen. De rechtbank maakt met belanghebbende daaruit op dat verdragspartijen kennelijk dus ook voor ogen hebben gehad om andere bestaande belastingen onder het bereik te brengen van het Verdrag. De vraag is echter of dat geldt voor de Successiewet 1956.
3.6.
Dan heeft de rechtbank naar de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag gekeken en ziet dat de schenkbelasting niet expliciet is uitgesloten van de werkingssfeer van het Verdrag. Het zou daarentegen zoals de inspecteur betoogd heeft, logisch zijn geweest dat als de verdragspartners de Successiewet 1956 daadwerkelijk onder het bereik van het Verdrag hadden willen brengen, zij de Successiewet 1956 wel hadden opgenomen in de lijst.
3.7.
De rechtbank begrijpt de onduidelijkheid die belanghebbende benoemt. De lijst van bestaande belastingen waar het Verdrag op ziet is niet limitatief. Ter zitting heeft de inspecteur ook geen duidelijkheid kunnen geven over de vraag welke belasting dan wel nog naast de genoemde belastingen, onder de reikwijdte van het verdrag valt. Volgens de inspecteur in ieder geval niet de Successiewet 1956. Dit werkt naar het oordeel van de rechtbank rechtsonzekerheid in de hand omdat terecht de vraag kan worden opgeworpen op welk bestaand belastingmiddel het Verdrag nog meer ziet. In de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag is er vrijwel geen duiding gegeven wat maakt dat de lijst expliciet niet limitatief is en welke bestaande belasting dan dus naast degene genoemd op de lijst, nog meer onder het Verdrag valt.
3.8.
Echter, de conclusie van belanghebbende deelt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank mag uit het voorgaande niet, zoals belanghebbende wel meent,
a contrarioworden opgemaakt dat de Successiewet 1956 dus onder de werkingssfeer van het Verdrag moet vallen.
3.9.
Dan ligt in wezen dus de vraag voor of het de bedoeling van de verdragsluitende partijen is geweest om de Successiewet 1956 onder werkingssfeer van het Verdrag te brengen.
3.10.
Aangenomen moet worden dat de Verdragspartijen ten tijde van het sluiten van het Verdrag volledig op de hoogte waren van elkaars toentertijd geldende regelingen en hebben gemeend de Successiewet 1956 niet in de lijst onder artikel 2, derde lid, van het Verdrag op te nemen.
3.11.
Aangezien de lijst gelet op het OESO-commentaar op artikel 2, derde lid, van het OESO-modelverdrag [1] wordt geacht een complete lijst te zijn van bestaande belastingen die onder de werkingssfeer van het Verdrag vallen, acht de rechtbank het ontbreken van de schenkbelasting in de lijst van artikel 2, derde lid, van het Verdrag een zeer sterke aanwijzing dat niet is bedoeld om de schenkbelasting binnen de werkingssfeer van het Verdrag te brengen.
3.12.
De rechtbank ziet voorts een andere sterke aanwijzing in de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag, waarin de schenkbelasting – in tegenstelling tot de andere belastingen waarop het Verdrag in ieder geval ziet – niet wordt genoemd. Dat moet in combinatie worden bezien met het gegeven dat er met verschillende landen afzonderlijke verdragen ten aanzien van successiebelasting worden gesloten.
3.13.
De hiervoor genoemde aanwijzingen, in samenhang bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat het niet de bedoeling van de verdragsluitende partijen is geweest om de Successiewet 1956 onder de werkingssfeer van het Verdrag te brengen.
3.14.
De heffingsbevoegdheid van de inspecteur over de schenkingen aan belanghebbende, gebaseerd op de Successiewet 1956, wordt aldus niet beperkt door het Verdrag. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslagen schenkbelasting terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen schenkbelasting in stand blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.