In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, tot 16 januari 2026, op basis van aanhoudende zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft het ouderlijk gezag en [minderjarige] woont bij haar. De vader is als informant aangemerkt, maar zijn betrokkenheid is beperkt door zijn opname in verband met middelengebruik.
De procedure begon met een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, om de ondertoezichtstelling te verlengen. De kinderrechter heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen, waarbij zowel de moeder als de vader zijn gehoord. De GI heeft aangegeven dat er sprake is van emotionele mishandeling tussen de ouders, wat leidt tot communicatieproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigen. Ondanks enige verbetering in de communicatie, is de GI van mening dat de ouders nog steeds ondersteuning nodig hebben om tot constructieve afspraken te komen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig wordt bedreigd en dat hulpverlening noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben beiden hun instemming gegeven met de verlenging, hoewel de vader liever een langere termijn had gezien. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de monitorende functie van de GI essentieel blijft om de hulpverlening te waarborgen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren.