ECLI:NL:RBZWB:2025:4763

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
02-082787-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtredingen Opiumwet met betrekking tot bezit en handel in verdovende middelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte op 25 juli 2025 veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. De zaak betreft de verdenking dat de verdachte op 23 maart 2023 samen met een ander heeft gehandeld in verdovende middelen en deze in zijn bezit had. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name het verkopen en in bezit hebben van grote hoeveelheden 4-MMC, cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de aanstaande geboorte van zijn kind. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen verdovende middelen verbeurd worden verklaard en dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-082787-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. M. Özgül, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 maart 2023 samen met een ander heeft gehandeld in verdovende middelen (feit 1) en samen met een ander 4-MMC, cocaïne en MDMA in zijn bezit heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Nu verdachte de feiten heeft bekend en er door de raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit, zal dit feit zonder verdere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Op basis van het dossier kan ten aanzien van beide feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er sprake is geweest van medeplegen. Ook is voor van de onder feit 1 genoemde handelingen in het dossier geen bewijs aanwezig met betrekking tot de amfetamine. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 23 maart 2023 te [woonplaats] , telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, een of meer
hoeveelhedenvan een materiaal
bevattendeMDMA en/of cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op 23 maart 2023 te [woonplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 867 gram 4-MMC en
- ongeveer 165 gram cocaïne en
- ongeveer 4.095 gram MDMA,
zijnde 4-MMC en cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft in haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, wordt verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De impact van een gevangenisstraf is groot. Verdachte kan zodoende niet bij de geboorte van zijn kind aanwezig zijn en zal een groot deel van zijn beginjaren missen. Ook doet een gevangenisstraf geen recht aan de positieve stappen die verdachte reeds heeft gezet. De verdediging heeft daarnaast gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Voorgaande maakt dat de verdediging verzoekt om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid verdovende middelen, alsmede aan het handelen daarvan vanuit zijn woning. Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de handel in verdovende middelen veelal gepaard met andersoortige criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen en heeft zich hierbij laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 24 maart 2023, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum. De redelijke termijn is met drie maanden overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding zal de rechtbank hieraan geen consequenties verbinden en volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijk geldende oriëntatiepunten voor de strafmaat. Voor het dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende een korte periode geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voor het aanwezig hebben van 5 tot 6 kilo harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Hoewel de ernst van de feiten in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, acht de rechtbank dit in deze zaak voor deze verdachte niet de aangewezen straf. De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 27 maart 2023 geschorst, onder het stellen van voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Verdachte heeft de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aangegrepen om zijn leven weer op de rit te krijgen. Verdachte heeft zijn werk terug opgepakt, beschikt over een nieuwe woning en verwacht op korte termijn voor het eerst vader te worden. Ook zijn er tussentijds geen nieuwe meldingen binnengekomen waaruit volgt dat verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen dan ook doorkruisen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om – mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het lange schorsingstoezicht voorlopige hechtenis en rekening houdende met artikel 63 Sr – op dit moment nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf al in het kader van het voorarrest heeft ondergaan. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven. Wel is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de feiten daarnaast het opleggen van de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden, nu verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis van ruim twee jaar aan de daarbij gestelde voorwaarden heeft gehouden.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Anders dan verdachte heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier voldoende is gebleken dat de inbeslaggenomen geldbedragen geheel door middel van het bewezen verklaarde feiten zijn verkregen. Ten aanzien van de overige voorwerpen is gebleken dat deze aan verdachte toebehoren en feit 1 is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot die voorwerpen, te weten verdovende middelen. Verder zijn die verdovende middelen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:o
pzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 176 (honderdzesenzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* weegschaal en gripzakjes (nummer 11 op de beslaglijst, G2574556);
* één telefoon (nummer 20 op de beslaglijst, G2574362, merk: Apple);
* de geldbedragen (nummers 18 en 19 op de beslaglijst);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* de verdovende middelen met nummers 1 tot en met 10, nummers 12 tot en met 17 en nummers 22 tot en met 25 op de beslaglijst;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. P.W.G. De Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te [woonplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer hoeveelheiden van een materiaal ebvattende amfetamine en/of MDMA
en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te [woonplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 867 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
4-MMC, en/of
- ongeveer 165 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
- ongeveer 4.095 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA,
zijnde 4-MMC en/of cocaïne en/of MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)