Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 augustus 2024 opzettelijk ongeveer 482 gram heroïne en 977 gram versnijdingsmiddelen (coffeïne en paracetamol) buiten het grondgebied van Nederland heeft vervoerd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 juli 2025, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie, mr. M.A.M. Dekker, heeft de beschuldigingen gepresenteerd en de rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien zij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar voertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de in beslag genomen auto verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst, maar de vordering van de officier van justitie om deze op te heffen werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.