ECLI:NL:RBZWB:2025:4768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/7126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek geluidsoverlast skatebaan afgewezen door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025, wordt het handhavingsverzoek van eiser tegen de geluidsoverlast van een skatebaan behandeld. Eiser, die in de nabijheid van de skatebaan woont, heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast veroorzaakt door skaters. Het college heeft dit verzoek op 28 augustus 2023 afgewezen, wat eiser niet accepteert en hiertegen beroep instelt. De rechtbank oordeelt dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de geluidsoverlast, gemeten door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, boven de toegestane niveaus ligt en dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de overlast die eiser ervaart. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar omdat eiser inmiddels is verhuisd, blijven de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7126 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: [persoon 1] en [persoon 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast van de skatebaan tegenover sportcentrum ‘ [sportcentrum] ’. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eiser krijgt dus gelijk. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend. Bij besluit van 28 augustus 2023 (primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het bestreden besluit van 19 september 2024 heeft het college de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het college [persoon 1] en [persoon 2] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
3. Op 4 oktober 2021 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden. Eiser ervaart geluidsoverlast door de activiteiten, meer specifiek het springen en landen door skaters op de skatebaan, die plaatsvinden op de skatebaan tegenover sportcentrum ‘ [sportcentrum] ’. Eiser woont op korte afstand van de skatebaan.
3.1.
In de periode 15 september 2022 tot en met 27 september 2022 zijn geluidsmetingen door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) uitgevoerd. Uit de meetresultaten kan de OMWB opmaken dat als gevolg van het skaten op de skatebaan piekgeluiden kunnen optreden die boven de 65 dB(A) uitkomen. De OMWB constateert dat bij ongeveer de helft van de metingen het maximale geluidsniveau hoger is dan 65 dB(A). Het hoogst gemeten geluidsniveau is 75 dB(A).
3.2.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het primaire besluit van 28 augustus 2023 afgewezen, omdat geen sprake is van een overtreding van artikel 4.2 Algemeen Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV).
3.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser en de hoorzitting heeft de adviescommissie bezwaarschriften (de commissie) het college geadviseerd. De commissie is van mening dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de geluidsoverlast die eiser ervaart. Volgens de commissie is sprake van een overtreding van artikel 4.2, eerste lid, van de APV, omdat de maximale geluidsniveaus van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedurende de periode dat de geluidsmetingen zijn uitgevoerd, meerdere keren per dag en op meerdere dagen zijn overschreden. De commissie is van oordeel dat de piekgeluiden van de skatebaan niet zijn aan te merken als incidentele toelaatbare overschrijdingen. Het besluit moet daarom worden herroepen.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit van 19 september 2024 heeft het college, in afwijking van het advies van de commissie en met nadere motivering, de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten. Het advies van de commissie is volgens het college niet evenwichtig en doet geen recht aan de complexe geluidssituatie ter plaatse.
4.1.
Allereerst voert het college aan dat de skatebaan, gelet op de brochure “Bedrijven en milieuzonering 2009” van de Verenging van Nederlandse Gemeenten (VNG), op voldoende afstand van de woning van eiser is gesitueerd. Wanneer een skatepark gelijk wordt gesteld aan een buitenspeelterrein van een basisschool geldt een richtafstand van ten hoogste 10 meter in verband met geluid. Wanneer een skatebaan gelijk wordt gesteld aan een sporthal, dan geldt een richtafstand van 30 meter. In dit geval wordt ruimschoots voldaan aan beide richtafstanden. Wanneer aan de richtafstanden wordt voldaan, kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien is het bij speeltoestellen in woonwijken onmogelijk om maximale geluidsniveaus te beheersen op basis van een objectieve normstelling. Om eventuele hinder tegen te gaan is voorzien in een bord dat de skatebaan tussen 22.00 uur en 07.00 uur niet mag worden betreden.
4.2.
Voor de invulling van geluidshinder en geluidsnormen zoekt het college aansluiting bij het toetsingskader van 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Het college stelt vast dat de norm op meerdere momenten wordt overschreden. Het feit dat de grenswaarden worden overschreden, betekent volgens het college echter niet dat zich een overtreding van artikel 4:2, eerste lid, van de APV voordoet. Het college voert daartoe aan dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid hoog is, waardoor de geluidsniveaus van het skaten aanvaardbaar kunnen worden geacht. Weliswaar is in enkele metingen een overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit gebleken, maar door een omgeving met meerdere gebruiksfuncties is handhavend optreden ten aanzien van de skatebaan onevenredig.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat het college ten onrechte verwijst naar de VNG-brochure, nu dit een hulpmiddel is voor het opstellen van ruimtelijke plannen en geen wettelijke normen bevat. Bovendien meent eiser dat een skatebaan niet gelijk kan worden gesteld aan een buitenspeelplaats van een basisschool of een sportcomplex. Eiser kan zich vinden in het feit dat het college aansluit bij de normen uit het Activiteitenbesluit en volgens hem is in geschil dat de geluidsnormen worden overschreden. Eiser betwist echter dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij verwijst eiser naar een brief van het college van 22 mei 2023, waarin het college volgens eiser erkent dat sprake is van geluidsoverlast. Volgens eiser heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom het referentieniveau van het omgevingsgeluid en het piekgeluid met elkaar kunnen worden vergeleken. Eiser betwist dat het geluidsniveau van de skatebaan hierdoor aanvaardbaar is.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
6. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke bespreking van de door eiser aangevoerde beroepsgronden kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of eiser procesbelang heeft bij dit beroep. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. [1]
6.1.
Eiser heeft op de zitting bevestigd dat zijn woning is verkocht en dat hij binnenkort zal verhuizen. Nu eiser bij het sluiten van het onderzoek de woning nog bewoont, zal de rechtbank ervan uitgaan dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Juridisch kader
7. Het bestreden besluit is, voor zover dat ziet op de inhoud, gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een niet onherroepelijk besluit, wanneer een aanvraag om een besluit voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
7.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een overtreding?
8. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het college slechts bevoegd is om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zal in het geval dat sprake is van dergelijke overtreding het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dit niet doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarom van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
8.1.
Eiser heeft aan zijn verzoek om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat sprake is van overtreding van artikel 4:2 van de APV. Daarin is bepaald dat het verboden is buiten een inrichting toestellen op een zodanige wijze in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. In de APV is niet bepaald wanneer geluidbelasting “geluidhinder” in de zin van artikel 4:2, eerste lid, van de APV oplevert. Evenmin regelt de APV hoe wordt vastgesteld of zich bedoelde geluidhinder voordoet. Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:2 van de APV komt het college beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter derhalve terughoudend te worden getoetst. Dit ontslaat het college echter niet van de verplichting ter invulling van het begrip geluidhinder een normering te kiezen die bruikbaar is en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
8.2.
Een skatebaan is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, Daarom zijn de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing op het geluid afkomstig van het gebruik van de skatebaan. Het college heeft “geluidhinder” in artikel 4.2 van de APV blijkens het bestreden besluit ingevuld door analoog toepassing te geven aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Tussen partijen is niet in geschil dat dit artikel het meest geschikte kader is voor de beoordeling van de geluidhinder in kwestie. De rechtbank ziet geen reden om daarover anders te oordelen.
8.3.
Voor de maximale geluidniveaus (LAmax) die kunnen optreden als gevolg van het neerkomen van skateboards op de skatebaan wordt aangesloten bij de volgende grenswaarden:
  • 70 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur;
  • 65 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur;
  • 60 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
8.4.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat sprake is van meerdere overschrijdingen van het maximale geluidsniveau. Gedurende de periode dat de geluidsmetingen zijn uitgevoerd, zijn de maximale geluidsniveaus meerdere keren per dag en op meerdere dagen overschreden. De vraag is of deze overschrijdingen maken dat sprake is van een overtreding van artikel 4:2, eerste lid van de APV.
8.5.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de overlast die ontstaat ten gevolge van het springen en landen van skaters. Wanneer de baan door skaters wordt gebruikt, springt een skater gemiddeld één keer per minuut. [2] Bij het landen kan een piekgeluid ontstaat dat met overlast voor omwonenden gepaard gaat. Dit is terug te zien in het akoestisch rapport van de OMWB. In de gemeten periode is het maximale geluidsniveau 40 keer overschreden, soms zeer kort op elkaar.
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze piekgeluiden niet aan te merken als incidentele toelaatbare overschrijdingen. De rechtbank kan het standpunt van het college dat geen sprake is van onevenredige geluidhinder dan ook niet volgen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de conclusie van de OMWB dat het aantal optredende pieken in de zomerperiode aanzienlijk hoger zal liggen dan is vastgesteld, nu tijdens de gemeten periode – gelet op het seizoen en de weersomstandigheden – geen sprake is van een worstcasescenario.
8.7.
Gelet op het voorgaande maakt de stelling van het college, dat de woning van eiser is gelegen op een grotere afstand dan de richtafstanden uit de handreiking van de VNG, het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat de geluidsmetingen hebben plaatsgevonden op het balkon van eiser en dat balkons geen geluidsgevoelige plaatsen zijn, leidt ook niet tot een ander oordeel.
8.8.
Het college heeft weliswaar gesteld dat de omgeving een hoog referentieniveau kent, doch onvoldoende gemotiveerd waarom het referentieniveau van het omgevingsgeluid maakt dat de geluidsniveaus van het skaten aanvaardbaar kunnen worden geacht.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
Nu eiser inmiddels is verhuisd en zelf geen baat meer heeft bij handhavend optreden door het college, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dat betekent dat het handhavingsverzoek afgewezen blijft.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college wel het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2025 door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lidIn deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018
Artikel 4:2, eerste lid
Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 2:17, eerste lid, aanhef en onder a
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2516.