ECLI:NL:RBZWB:2025:4786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
24/2868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 54,77, omdat de auto van de belanghebbende op 13 oktober 2023 geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had zijn kenteken aangemeld voor een andere zone waar het eerste kwartier gratis was, maar de auto stond geparkeerd in een zone waar wel parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende onvoldoende heeft aangetoond dat hij de juiste zone had geselecteerd en dat hij niet in redelijkheid kon verwachten dat de naheffingsaanslag niet zou worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan meesterboete.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 9 januari 2025 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 11 juni 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] stond op 13 oktober 2023 omstreeks 10:54 uur stil aan de Quinten Matsijsstraat te Tilburg. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door de scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,77 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase geconstateerd dat belanghebbende het kenteken voor een zone had aangemeld, waar de auto niet stond geparkeerd. De auto stond geparkeerd in zone 51514, terwijl belanghebbende zijn kenteken had aangemeld in zone 51316. In de laatste zone is voor het eerste kwartier van de parkeertijd geen parkeerbelasting verschuldigd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Tilburg (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Gronden belanghebbende
6. Belanghebbende voert aan dat hij volgens de uitspraak op bezwaar voor een verkeerde zone heeft betaald. In de betreffende zone waarin het kenteken is aangemeld wordt het eerste kwartier niet geheven. Om die reden heeft belanghebbende te weinig parkeerbelasting betaald. De naheffingsaanslag is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het minimale bedrag aan parkeerbelasting dat is misgelopen staat niet in verhouding tot het voor de naheffingsaanslag te betalen bedrag, aldus belanghebbende.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, nu belanghebbende wel een bedrag aan parkeerbelasting heeft voldaan?
7. Voor het geval belanghebbende heeft willen stellen dat de naheffingsaanslag niet mocht worden opgelegd, omdat belanghebbende wel parkeerbelasting heeft voldaan, oordeelt de rechtbank als volgt.
7.1.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 13 oktober 2023 geparkeerd stond aan de Quinten Matsijsstraat te Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Belanghebbende heeft te weinig parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Belanghebbende heeft evenmin betwist dat hij voor een verkeerde zone heeft betaald en dat de parkeerbelasting voor de zone waar belanghebbende geparkeerd stond, hoger is dan van de zone welke belanghebbende in de parkeerapp had geselecteerd. In de zone geldt namelijk voor het eerste kwartier gratis parkeren. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op zijn weg om voorafgaande of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken binnen welke zone hij parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de verschillende zones duidelijk met bebording waren aangeven. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan zijn standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Volgens vaste rechtspraak is de naheffingsaanslag een gebonden beschikking, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de parkeerbelasting en de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten verschuldigd worden. Het is de rechtbank daarom (in beginsel) niet toegestaan om de wettelijke verplichting tot het opleggen van een naheffingsaanslag te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.
8.1.
Het opleggen van de naheffingsaanslag met kostenopslag is niet toegestaan in de situatie waarin de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Evenmin mag een naheffingsaanslag met kostenopslag worden opgelegd in de situatie waarin van de belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden, zoals een acute noodsituatie, redelijkerwijs niet kan worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting te (laten) betalen.
8.2.
Buiten de hiervoor vermelde situaties om, kan niet worden gezegd dat in gevallen van ontbrekende of geringe verwijtbaarheid en in gevallen waarin het bedrag van de kostenopslag naar het oordeel van de rechter niet passend en geboden zou zijn, sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [2]
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de zaak van belanghebbende geen sprake van de in 8.1 genoemde situaties en (dus) evenmin van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
9.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 23 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening en bijlage 2 van het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2023-2.
2.Vgl. Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535.