In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Exploitatiemaatschappij Remmers B.V. en een gedaagde huurder. Remmers vorderde ontruiming van een woning en betaling van huurachterstand, stellende dat de gedaagde huurder zijn verplichtingen niet nakwam door ernstige vervuiling van de woning, wat leidde tot stankoverlast en klachten van omwonenden. De gedaagde erkende dat hij de woning onvoldoende had onderhouden, maar betwistte de spoedeisendheid van de vorderingen, vooral omdat hij inmiddels een schoonmaakbedrijf had ingeschakeld en de huurachterstand had ingelost.
De kantonrechter oordeelde dat er op het moment van de uitspraak geen spoedeisend belang meer was voor ontruiming, omdat de gedaagde stappen had ondernomen om de situatie te verbeteren. De rechter benadrukte dat een ontruiming een vergaande maatregel is en dat terughoudendheid geboden is in kort geding procedures. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van Remmers moesten worden afgewezen, maar compenseerde de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders in gevallen van ernstige vervuiling en overlast.