4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Verdachte woonde samen met haar ouders in een tussenwoning aan [adres] in [plaats] (hierna: de woning). Volgens informatie van het Team Criminele Inlichtingen van de politie lag er op 14 november 2024 een grote hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen in de woning. Op deze datum omstreeks 19.00 uur is de politie de woning met geweld binnengetreden. Verdachte is in de woning aangetroffen en aangehouden. Zij verbleef op dat moment met een andere persoon in de woning, met wie zij naar eigen zeggen destijds een relatie had. Deze andere persoon is gevlucht. De ouders van verdachte bevonden zich op dat moment in het buitenland.
De politie heeft vervolgens de woning doorzocht. Verspreid door het huis en op plaatsen die heel goed zichtbaar zijn, heeft de politie grote hoeveelheden verdovende middelen en medicijnen aangetroffen. Bijvoorbeeld in de woonkamer op en naast de eetkamertafel, in een kleine kamer op de eerste verdieping en in de bij het huis behorende schuur zijn die grote hoeveelheden aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij ermee ingestemd heeft dat die middelen in haar woning zouden worden opgeslagen. Zij had zich niet gerealiseerd dat het om zulke grote hoeveelheden zou gaan, maar had dat toch makkelijk kunnen zien nu zij zelf in de woning woont.
Daarnaast is er een geldbedrag van € 115.945,- aan contanten aangetroffen en een BMW, met [kenteken 1] , op naam van verdachte. De verdovende middelen, medicijnen, contanten en de BMW zijn in beslag genomen. Ook is onder meer een telefoon van verdachte, een Apple iPhone 14 Plus, in beslag genomen.
De verdovende middelen en de medicijnen zijn getest door het NFI en bleken (zonder vergunning) verboden middelen te zijn. De vloeistof met daarin mogelijk GHB is niet getest.
Feit 1
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aanwezigheid van GHB in de woning, omdat het dossier geen testresultaten bevat waaruit deze aanwezigheid blijkt. Voor het overige acht de rechtbank dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Het verweer van de verdediging dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning, laat staan hier beschikkingsmacht over had, wordt verworpen. Het overgrote deel van het geld is immers aangetroffen in de kleine kamer op de eerste verdieping van haar woning. Hier lag het geld in een doosje op het bureau en in een openstaande kluis, waar verdachte volgens haar verklaring ter zitting eerder haar sieraden in bewaarde. Verdachte verklaart bovendien dat zij wel eens in deze kamer kwam, dat zij wel wist dat er in deze kamer verdovende middelen lagen opgeslagen, dat zij wist dat met de handel in verdovende middelen geld werd verdiend en dat hiervan soms haar boodschappen, autoreparaties of tankkosten werden betaald. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en dat zij hier samen met een ander de beschikkingsmacht over had.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (het gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geldbedrag van € 115.945,- en de BMW waarop het ten laste gelegde feit 2 ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan pas bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Beoordeling in deze concrete zaak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden te rechtvaardigen dat het aangetroffen geldbedrag van € 115.945,- middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Gezien de hoogte van de legale inkomsten van verdachte, haar ouders en de persoon met wie zij op 14 november 2024 een relatie had en de transacties op de bankrekeningen van deze personen in de tweede helft van 2024, is het niet aannemelijk dat zo’n geldbedrag aan contanten een legale herkomst heeft. Daar komt bij dat er op dat moment een groot aantal verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden en dat verdachte zich destijds samen met een ander al geruime tijd bezighield met de handel in verdovende middelen, zoals hierna zal blijken.
De verklaring van verdachte dat zij het in de BMW aangetroffen geldbedrag van € 230,- heeft verdiend met schoonmaakwerkzaamheden, heeft zij in het geheel niet nader onderbouwd en is niet verifieerbaar. Voor het overige deel van het geld, dat in de woning is aangetroffen, heeft verdachte over de herkomst daarvan geen verklaring gegeven. Dit betekent dat zij het vermoeden van witwassen van het geldbedrag van € 115.945,- niet heeft ontzenuwd. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is dus niet nodig.
Op basis van dezelfde feiten en omstandigheden als hierboven benoemd, tezamen met het feit dat de BMW per 4 mei 2024 op naam van verdachte staat – een datum gelegen in de periode waarin verdachte zich samen met een ander al bezighield met de handel in verdovende middelen – is de rechtbank van oordeel dat ook het vermoeden is gerechtvaardigd dat deze BMW middellijk of onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf.
De verklaring van verdachte over hoe zij deze BMW zou hebben gefinancierd, is onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Zo is niet onderbouwd op welke wijze verdachte € 3.000,- bij elkaar zou hebben gespaard, mede in het licht van de hoogte van haar toenmalig salaris. Daarnaast is niet bekend van wie verdachte de BMW heeft gekocht, is niet bekend wie de Peugeot heeft gekocht en is de door verdachte gestelde directe overdracht van € 9.000,- tussen de koper van de Peugeot en de verkoper van de BMW zonder haar tussenkomst in het handelsverkeer ongebruikelijk en door verdachte in het geheel niet nader geconcretiseerd. De rechtbank merkt de verklaring van verdachte over de financiering van de BMW daarom aan als niet geloofwaardig en is van oordeel dat hiermee het vermoeden van witwassen van de BMW niet is ontzenuwd. Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de door verdachte gestelde financiering van de BMW is dus niet nodig.
Dit leidt tot de conclusie dat de enige aanvaardbare verklaring voor het aangetroffen geldbedrag en de BMW een criminele herkomst is. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Nu kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander bezighield met de handel in verdovende middelen, kan worden bewezen dat verdachte geld heeft verdiend uit eigen misdrijf. Niet is vast te stellen of het gehele geldbedrag alsmede het geld waarmee de BMW is gefinancierd, is verdiend door eigen handelen van verdachte. Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte zowel uit eigen, als uit enig misdrijf, het geldbedrag en de auto voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met betrekking tot 3-CMC moet worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgenomen handelingen, omdat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte, samen met een ander, in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk heeft gehandeld in 3-CMC . Voor het overige acht de rechtbank dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen, voor zover het de handelingen bereiden, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren betreft.
Feit 4
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van ketamine is vereist dat bij de verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid hiervan en dat zij daarover de beschikkingsmacht had. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en verwerpt dus het verweer van de verdediging. Bepalend hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden.
De ketamine is op 14 november 2024 in de woning van verdachte aangetroffen. Uit observaties op die datum is gebleken dat verdachte in de woning verbleef, deze woning heeft verlaten en weer is teruggekomen. Zij woonde in de woning. Ten tijde van het binnentreden door de politie omstreeks 19.00 uur was zij ook in de woning aanwezig. Het gros van de ketamine bevond zich in de woonkamer. Een deel daarvan stond boven op de tafel midden in de woonkamer, verpakt in een doorzichtige zak en geplaatst in een gele big shopper van supermarkt Jumbo. Het andere deel zat verpakt in doorzichtige en zwarte plastic zakken en was geplaatst in een kartonnen doos die naast de eerdergenoemde tafel stond. Gezien de opvallende en duidelijk waarneembare wijze waarop de big shopper en de doos in de woonkamer zijn aangetroffen en de aanwezigheid van verdachte in de woning, kan naar het oordeel van de rechtbank van wetenschap bij verdachte worden uitgegaan. De rechtbank voelt zich gesterkt in dit oordeel doordat uit het dossier blijkt dat verdachte zich samen met een ander vóór 14 november 2024 ook bezighield met de handel in ketamine. Ook voor de in de schuur aangetroffen ketamine gaat de rechtbank uit van wetenschap bij verdachte. Hiervoor geldt eenzelfde redenering, met het verschil dat die ketamine in een koelkast lag in de schuur behorend bij de woning van verdachte en dus wat minder direct zichtbaar was. De eerdergenoemde handel, in samenhang met het feit dat het de woning van verdachte betrof, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ook van die ketamine wetenschap had. Verdachte had bovendien samen met een ander de beschikkingsmacht over de ketamine.
Uit het dossier volgt dat aan verdachte geen vergunning voor het voorhanden hebben van ketamine was afgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid ketamine, zoals onder feit 4 ten laste is gelegd.
Medeplegen
Omdat verdachte tijdens het binnentreden van de woning op 14 november 2024 met een ander in de woning aanwezig was en verdachte ook bij feit 3 nauw en bewust samenwerkte met een ander, acht de rechtbank bij alle feiten sprake van medeplegen.