ECLI:NL:RBZWB:2025:4830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
02-163274-23; 10-204846-23 (ttzgev); 10-960172-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ladingdiefstal in vereniging en opzetheling van oplegger met lading

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ladingdiefstal in vereniging en opzetheling van een oplegger met lading. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee incidenten van diefstal, waarbij de verdachte op 26 april 2023 en 14 augustus 2023 samen met anderen betrokken was bij de diefstal van opleggers met stalen profielen, toebehorende aan een bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de bekennende verklaring van de verdachte voor het eerste feit wettig en overtuigend bewezen, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde diefstal van de tweede oplegger, omdat er onvoldoende bewijs was. Wel werd opzetheling bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen met aftrek van voorarrest en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [B.V.], voor materiële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, die in totaal € 70.420,58 bedroeg. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, waarbij drie maanden gevangenisstraf omgezet werd in een taakstraf van 200 uur. De uitspraak benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-163274-23; 10-204846-23 (ttzgev); 10-960172-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
ingeschreven te [woonplaats]
raadsman mr. H. Weisfelt, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-163274-23
zich op 26 april 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee opleggers geladen met stalen profielen, die toebehoorden aan [B.V.] .
10-204846-23
zich op 14 augustus 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal, dan wel heling, van opleggers met lading, die toebehoorden aan [B.V.] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-163274-23
De officier van justitie acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte dit feit wettig en overtuigend bewezen.
10-204846-23
Voor de primair aan verdachte ten laste gelegde diefstal ziet de officier van justitie onvoldoende bewijs, nu er geen bewijsmiddelen zijn vergaard op de plaats van het delict zelf en het op basis van de aangifte niet duidelijk wordt wanneer de opleggers precies gestolen zouden zijn. Zij acht op grond van het dossier wel wettig en overtuigend bewezen de heling van één oplegger. Zij vordert partiële vrijspraak voor de tweede oplegging, omdat deze tweede oplegger op basis van het dossier niet aan verdachte kan worden gekoppeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-163274-23
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, refereert de verdediging zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
10-204846-23
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
02-163274-23
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd voor het ten laste gelegde feit en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023103064 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 381.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 26 april 2023, pagina 20;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 25 april 2023, pagina 25;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 25 april 2023, pagina 28;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 22 mei 2023, pagina 40;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] van 14 augustus 2023, pagina 159;
  • Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 27 september 2023, pagina 343.
10-204846-23
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 14 augustus 2023 omstreeks 04:15 uur op de snelweg als bijrijder meereed met zijn vader [medeverdachte] in een vrachtwagen met daarachter een van diefstal afkomstige oplegger toebehorende aan [B.V.] met valse kentekenplaat. Als gevolg van een ANPR-hit worden verdachte en [medeverdachte] staande gehouden. De originele kentekenplaat van de oplegger wordt in de cabine aangetroffen achter de bijrijdersstoel, dus achter de plek waar verdachte zat. Verdachte en [medeverdachte] konden geen vrachtbrief tonen. [medeverdachte] verklaart dat hij en verdachte de opdracht hadden gekregen om die nacht op de parkeerplaats van de [locatie] de oplegger op te halen en 30 à 40 kilometer te verplaatsen. Aan hem was naar eigen zeggen door ‘een vage kennis’ voor deze klus een paar duizend euro beloofd. Verdachte verklaart dat hij zijn vader heeft geholpen.
Op grond van het voorgaande en de overige inhoud van het procesdossier, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte en [medeverdachte] de oplegger van het terrein van [B.V.] hebben weggenomen. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de primair ten laste gelegde diefstal. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
Om tot bewezenverklaring van opzetheling te kunnen komen, is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte de opleggers voorhanden heeft gehad, in die zin dat hij daarover een zekere beschikkingsmacht heeft gehad. Verder is vereist dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die opleggers wist dat deze door misdrijf verkregen waren.
Verdachte had kort voor de staandehouding één oplegger voorhanden, deze was immers gekoppeld aan zijn vrachtauto. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte daarover de beschikkingsmacht had.
Het bedrag wat verdachte en [medeverdachte] zouden krijgen voor het verplaatsen van de oplegger, namelijk een paar duizend euro, ligt beduidend hoger dan wat gangbaar is in het legale commerciële circuit. Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat de verplaatsing in de nacht plaatsvond, de oplegger was voorzien van een valse kentekenplaat, de daadwerkelijke kentekenplaat in de cabine lag waarin verdachte zich met [medeverdachte] bevonden zij geen vrachtbrief konden tonen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte wist dat deze oplegger van misdrijf afkomstig was, waardoor sprake is van opzetheling van één oplegger. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de tweede oplegger.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-163274-23
op 26 april 2023 te [plaats]
tezamen en in vereniging met anderen
- een oplegger (voorzien van [kenteken 1] ) geladen met stalen profielen en
- een oplegger (voorzien van [kenteken 2] ) geladen met stalen profielen,
die aan [B.V.] toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen opleggers onder
hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
10-204846-23 – subsidiair
op 14 augustus 2023 te Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard,
tezamen en in vereniging met een ander een oplegger met lading voorhanden heeft gehad
terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 271 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van twee opleggers geladen met stalen profielen, toebehorende aan [B.V.] . Zij hebben daarbij een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde gestolen. Deze vorm van vermogenscriminaliteit brengt enorme schade toe aan onder meer transportbedrijven, de detailhandel en de verzekeraars. Daardoor wordt indirect ook schade toegebracht aan de consument, die uiteindelijk een hogere prijs moet gaan betalen vanwege de doorberekening van de geleden schade in de prijzen. Ook leidt dit soort feiten tot veel overlast bij de bedrijven en worden zij genoodzaakt steeds verdergaande maatregelen te nemen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van één oplegger met lading. Ook opzetheling is een ernstig strafbaar feit, omdat het diefstal bevordert en zorgt voor een illegaal circuit van (goedkope) goederen, waardoor de reguliere handel wordt verstoord en schade wordt toegebracht. De hoge waarde van deze goederen zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen.
De gepleegde feiten brengen bovendien in de maatschappij gevoelens van onrust en ergernis naar boven. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft kennelijk enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Bij dit handelen heeft hij geen blijk gegeven van respect voor de eigendommen van anderen.
Wel heeft verdachte in zijn verhoor bij de politie van 27 september 2023 openheid van zaken gegeven over zijn rol en aandeel. De rechtbank zal deze proceshouding in zijn voordeel meewegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in 2020 eerder is veroordeeld voor diefstal door middel van verbreking, in vereniging gepleegd. Er is dan ook sprake van recidive. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd vanwege de op 10 november 2021 opgelegde deels voorwaardelijke straf. Verdachte was dus een gewaarschuwd mens. De destijds opgelegde (voorwaardelijke) straf heeft verdachte er niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. In het voordeel van verdachte zal rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 januari 2025 dat over verdachte is opgesteld. Hieruit volgt dat de reclassering op nagenoeg alle leefgebieden problemen signaleert, hetgeen zij zorgelijk achten. Het recidiverisico wordt dan ook ingeschat als hoog. Ook wordt de kans op onttrekking aan de voorwaarden ingeschat als hoog, omdat verdachte het nut niet ziet van een reclasseringstoezicht. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies of toezicht deze risico’s te beperken of zijn gedrag te veranderen. Zij adviseren oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Voor het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van ladingdiefstal, waaruit blijkt dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden is vastgesteld. Nu het in deze zaak gaat om twee diefstallen, zou dit neerkomen op een gevangenisstraf van 6 maanden. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de heling van eenzelfde soort oplegger met lading.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Daarbij wordt opgemerkt dat volgens de berekening van de rechtbank verdachte 270 dagen (in plaats van de gevorderde 271 dagen) in voorarrest heeft verbleven. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 270 dagen met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij

02-163274-23
De benadeelde partij [B.V.] vordert een schadevergoeding van € 90.420,58 aan materiële schade, bestaande uit twee posten, te weten de kosten van twee kogelopleggers
(€ 20.000) en de stalen profielen (€ 70.420,58).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Bevoegdheid gevolmachtigdeDoor de verdediging is aangevoerd dat het verzoek tot schadevergoeding niet rechtsgeldig is ingediend, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Volgens de verdediging is de vordering namelijk ingediend door dhr. [naam] , maar hij is hiertoe niet bevoegd volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Zijn volmacht zou beperkt zijn tot het afsluiten van inkoopcontracten tot € 50.000.
De rechtbank is van oordeel dat het indienen van de vordering tot schadevergoeding niet ziet op het afsluiten van inkoopcontracten en dus op het binden van de vennootschap als zodanig. Dhr. [naam] heeft enkel aangevoerd dat de vennoot is geschaad en verzoekt daarom namens de vennootschap om de vergoeding van die schade. Naar het oordeel van de rechtbank staat zijn beperkte volmacht zoals opgenomen in het uittreksel hieraan niet in de weg. [naam] is dan ook bevoegd om het verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Beoordeling kostenposten
De rechtbank is ten aanzien van de kostenpost die ziet op de kogelopleggers van oordeel dat er geen informatie bekend is over de staat waarin de opleggers verkeerden op het moment van de diefstal en over de afschrijving. Ook is niets bekend over de leeftijd van de opleggers, nu het tweedehands opleggers betroffen. Het voeren van een verdere discussie en eventuele bewijsvoering hierover is dan ook nodig, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is ten aanzien van de kostenpost die ziet op de stalen profielen van oordeel dat dit voldoende is onderbouwd door middel van stukken. Dit bedrag komt de rechtbank ook redelijk voor. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 70.420,58 wordt dan ook volledig toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoon aan verdachte, aangezien deze telefoon niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging 10-960172-19

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van zes maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 10 november 2021 van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam gedeeltelijk ten uitvoer zal worden gelegd, in die zin dat drie maanden worden toegewezen en worden omgezet naar een taakstraf van 200 uur. Zij acht het namelijk niet passend om twee jaar na het plegen van de feiten en een jaar na het aflopen van de proeftijd de gehele toewijzing van de vordering te vorderen.
De verdediging heeft primair bepleit om de vordering af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht om aansluiting te zoeken bij het voorstel van de officier van justitie, waarbij wordt bepaald dat verdachte een verlengde termijn voor de uitvoering van de taakstraf krijgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering gedeeltelijk ten uitvoer zal worden gelegd, in die zin dat drie maanden worden toegewezen en worden omgezet naar een taakstraf van 200 uur. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. De rechtbank ziet geen reden om de termijn voor de uitvoering van de taakstraf te verlengen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
10-204846-23
-
spreekt verdachte vrijvan primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-163274-23
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel verbreking;
10-204846-23
opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2641050, Blauw, merk: Samsung);
Vordering tenuitvoerlegging 10-960172-19
- gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 10 november 2021 van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, te weten zes maanden gevangenisstraf;
- bepaalt dat drie maanden gevangenisstraf worden toegewezen en dat deze straf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 200 uren;
- beveelt, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 3 maanden;
- bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [B.V.] van € 70.420,58, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld en E.H.M. Spetgens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2025.
Mr. J.C. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.