In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2025, wordt het beroep van Stichting Thuiszorg West-Brabant beoordeeld. De eiseres heeft een beroep ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 4 oktober 2024 voor herbeoordeling van de WIA-uitkering van een (ex-)werkneemster. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien het UWV de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag op 8 oktober 2024 heeft overschreden. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de eiseres het UWV op 17 februari 2025 in gebreke heeft gesteld, maar dat het UWV tot op dat moment geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat het UWV het griffierecht van € 385,- en proceskosten van € 453,50 aan eiseres moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.