ECLI:NL:RBZWB:2025:4837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/2838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op een aanvraag voor herbeoordeling van de WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2025, wordt het beroep van Stichting Thuiszorg West-Brabant beoordeeld. De eiseres heeft een beroep ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 4 oktober 2024 voor herbeoordeling van de WIA-uitkering van een (ex-)werkneemster. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien het UWV de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag op 8 oktober 2024 heeft overschreden. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de eiseres het UWV op 17 februari 2025 in gebreke heeft gesteld, maar dat het UWV tot op dat moment geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat het UWV het griffierecht van € 385,- en proceskosten van € 453,50 aan eiseres moet vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

Stichting Thuiszorg West-Brabant, uit Roosendaal, eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 4 oktober 2024, ontvangen door het UWV op 8 oktober 2024, om herbeoordeling van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van [persoon] , een (ex-)werkneemster van eiseres.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 4 oktober 2024 en het UWV heeft de aanvraag op 8 oktober 2024 ontvangen. Het UWV moet binnen acht weken, na ontvangst van de aanvraag, beslissen op de aanvraag. [2] HetUWVV had dus uiterlijk op 3 december 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen hetUWVV moet beslissen is inmiddels voorbij.Eiseress heeft hetUWVV op 17 februari 2025 in gebreke gesteld en hetUWVV heeft de ingebrekestelling op 19 februari 2025 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 3 juli 2025 heeft het UWV uitgelegd dat er vanwege een tekort aan verzekeringsartsen een achterstand is opgelopen bij het inplannen van de spreekuren. Het UWV doet zijn uiterste best om zo snel mogelijk tot een zorgvuldige beslissing te komen. Hij streeft ernaar om de (ex-)werkneemster van eiseres zo snel mogelijk uit te nodigen voor een gesprek met de verzekeringsarts zodat op korte termijn een besluit kan worden afgegeven.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het UWV vier maanden de tijd krijgt de beslissing te nemen.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 juli 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 102, derde lid, van de Wet WIA