ECLI:NL:RBZWB:2025:4852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435716 / JE RK 25-942
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling van minderjarigen in complexe situatie door verstoorde ouderrelatie en contactverbod

Op 24 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, vanwege ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen, die getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de relatie tussen hen is ernstig verstoord, wat leidt tot een contact- en locatieverbod voor de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige situatie niet veilig is voor de kinderen, die afhankelijk zijn van derden voor contact met hun vader. De moeder heeft moeite met het stellen van grenzen en de vader erkent zijn psychische problemen niet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om de zorgen weg te nemen en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435716 / JE RK 25-942
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Huseinovic te Breda,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
Gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 mei 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de stelbrief van mr. Huseinovic van 5 juni 2025;
- het e-mailbericht van de vader van 11 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- mr. Huseinovic;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De moeder is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder voornemens was om te verschijnen, maar uiteindelijk vanwege haar eigen veiligheid heeft besloten niet te komen.
1.4.
De vader is correct opgeroepen, maar niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De vader heeft de rechtbank geïnformeerd dat hij wegens vakantie niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld van de vader richting de moeder. Er is op dit moment sprake van een contact- en locatieverbod voor de vader met een looptijd van drie jaar. De ouders hebben nog geen manier gevonden om gedurende het contactverbod vorm te geven aan het gezamenlijk gezag. Ook zijn er door het verbod zorgen om het contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de vader. Het is positief dat er vanuit de begeleiders van de contactmomenten geen inhoudelijke zorgen naar voren zijn gekomen. Daarentegen is de vormgeving van de contactmomenten wel zorgelijk. De overdrachten vinden plaats op een parkeerplaats waarbij de moeder [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] brengt en de ouders of de buurvrouw van de vader hen ophaalt. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn daardoor afhankelijk van derden voor het doorgaan van de contactmomenten met de vader. Dit is geen veilige en duurzame manier. Ook zijn er zorgen om het contact tussen [minderjarige 3] en de vader. De vader heeft aangegeven voor nu enkel contact te willen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omdat hij [minderjarige 3] te jong vindt en contactmomenten met drie kinderen voor zichzelf te belastend vindt. De Raad is bezorgd dat [minderjarige 3] hierdoor problemen ontwikkelt in de hechting met haar vader en de emotionele band met hem verliest.
4.2.
Daarbij zijn er zorgen dat de vader het contactverbod zal verbreken aangezien hij in het verleden een eerder contactverbod heeft verbroken en dreigend bij de woning van de moeder is geweest. De vader toont daarnaast geen reflectievermogen op het eerdere verbreken van het contactverbod of hetgeen is voorgevallen tussen hem en de moeder in het verleden. De verwachting is dat de vader op dit moment enkel meewerkt vanwege zijn reclasseringstoezicht. Ook baart het de Raad zorgen dat de vader zijn psychische diagnoses niet erkent en onvoldoende inziet wat het huiselijk geweld tot gevolg heeft gehad bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de moeder. Tegenover de instelling van de vader staat de kwetsbaarheid van de moeder. De moeder ervaart moeite met het stellen van grenzen richting de vader, heeft een beperkt netwerk en lijkt beïnvloedbaar. Daardoor lukt het haar niet altijd om zich aan afspraken betreffende het contact met de vader te houden. Ook geeft de moeder aan nog steeds angst richting de vader te ervaren en op de wachtlijst voor traumatherapie te staan. Positief is dat de situatie op dit moment rustiger is vanwege het contactverbod. Gelet op het voorgaande is het echter voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onvoorspelbaar in hoeverre het de vader lukt om uitvoering te blijven geven aan het verbod en in hoeverre de moeder in staat is grenzen te stellen aan de vader wanneer dit de vader niet lukt. Het risico bestaat dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opnieuw getuige zullen worden van de spanningen tussen de ouders.
4.3.
Tot slot maakt de Raad zich zorgen om het gedrag van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft moeite met het accepteren van grenzen, vertoont driftbuien en huilt veel. De moeder heeft uitgesproken niet goed te weten hoe zij met het gedrag van [minderjarige 1] om moet gaan. Daarbij heeft [minderjarige 1] logopedie nodig maar heeft de vader daar tot nu toe nog niet aan meegewerkt.
4.4.
De ouders zijn onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid voornoemde zorgen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. De grootste belemmering voor de ouders is gelegen in het contactverbod waardoor zij niet in staat zijn in onderling overleg afspraken te maken. Ook hebben de ouders onvoldoende netwerk om op terug te vallen. Voor de moeder zorgt dit ervoor dat zij alleen de zorg draagt voor drie jonge kinderen wat ervoor kan zorgen dat zij overbelast raakt en sneller over haar grenzen gaat. Daarbij kan het lastig zijn om een samenwerking met de moeder aan te gaan, omdat zij essentiële adviezen vanuit de hulpverlening niet altijd oppakt. Als belemmering bij de vader ziet de Raad dat hij zijn psychische gesteldheid niet erkent en het huiselijk geweld bagatelliseert. Daarbij komt ook dat de vader aangeeft langere tijd geen omgang met [minderjarige 3] te willen.
4.5.
Gelet op het voorgaande acht de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk. Ten aanzien van de hulpverlening vindt de Raad het belangrijk dat deze gericht is op opvoedondersteuning in de thuissituatie van de moeder. Ook dient de moeder ondersteuning te krijgen om weerbaarder te worden en grenzen te stellen. Verder is het van belang dat er onderzocht wordt hoe het contact tussen [minderjarige 3] en de vader kan worden vormgegeven en of hiervoor begeleiding nodig is. Daarbij is hulpverlening gericht op de uitvoering van het gezamenlijke gezag van de ouders noodzakelijk.

5.De standpunten van belanghebbenden en informant

5.1.
Namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij het verzoek van de Raad ondersteunt. Zij ziet dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft de afgelopen periode aan zichzelf gewerkt maar loopt telkens tegen praktische problemen aan. Door het contactverbod en het belaste verleden tussen de ouders is er geen sprake van oudercommunicatie. De moeder geeft aan dat zij zich inzet om het contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de vader plaats te laten vinden door hen te brengen en op te halen in [plaats] . Ook heeft de moeder begeleiding en weet zij hen te vinden op het moment dat ze hulp nodig heeft. De moeder betreurt het dat de GI een wachtlijst heeft. Zij hoopt dat er snel een vaste jeugdbeschermer beschikbaar komt die toegankelijk is en met wie zij op een gelijk niveau kan communiceren.
5.2.
De vader heeft schriftelijk aangevoerd dat hij zich verzet tegen het verzoek van de Raad. Sinds november 2024 hebben de ouders geen discussies meer gehad. Ook voert de vader aan dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hij nimmer het contactverbod heeft verbroken. Daarbij verlopen de contactmomenten goed en voorzien de ouders of de buurvrouw van de vader in de overdrachten. Er is ook geen sprake meer van begeleid contact omdat er geen zorgen waren om de veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader. Op dit moment vindt de vader contact met alle drie de kinderen te belastend, maar hij heeft wel ieder overdrachtsmoment kort contact met [minderjarige 3] . Tot slot werkt de vader overal aan mee en heeft hij goed contact met de betrokken hulpverleningsinstanties. De vader verzoekt dan ook het verzoek van de Raad af te wijzen.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij het verzoek van de Raad ondersteunt. Er is onder meer sprake van complexe scheidingsproblematiek, huiselijk geweld, gebrek aan contact tussen de vader en [minderjarige 3] en kwetsbaarheid van de moeder. Daarbij loopt er een contact- en locatieverbod voor de duur van drie jaar en is gebleken dat de vader daar in het verleden niet altijd uitvoer aan heeft gegeven. De GI is van mening dat het vrijwillig kader niet toereikend is voor deze complexe situatie. Tijdens de ondertoezichtstelling zal de GI onderzoeken hoe de ouders het gezamenlijk gezag vorm kunnen geven. Ook zal hulpverlening nodig zijn voor beide ouders om aan hun individuele problematiek te werken. Daarbij zal onderzocht worden wat er bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] speelt en of zij hulpverlening nodig hebben. De GI moet echter wel mededelen dat er sprake is van een wachtlijst waardoor er niet meteen een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. De zaak zal worden opgepakt door het Provinciaal Instroom Team en de GI zal intern bespreken of er alvast noodzakelijke zaken geregeld kunnen worden.

6.De beoordeling

Wettelijk kader
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben een belast verleden waarin zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Zij zijn nog zeer jong maar het is aannemelijk dat zij hiervan de nodige gevolgen (gaan) ondervinden. Bij [minderjarige 1] lijkt dit reeds het geval te zijn. Zij heeft driftbuien, huilt veel en is moeilijk te begrenzen. Daarbij baart de huidige situatie de kinderrechter forse zorgen. De relatie tussen de ouders is ernstig verstoord. De vader toont onvoldoende reflectievermogen op het verleden en de moeder is angstig en kwetsbaar waardoor zij moeite heeft met het stellen van grenzen. De kinderrechter stelt vast dat de situatie rustiger is geworden sinds het contactverbod, maar ziet ook dat het contactverbod de nodige andere problematiek met zich meebrengt. De ouders hebben nog geen manier gevonden om onder deze omstandigheden invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Daardoor zijn zij niet in staat om in onderling overleg afspraken in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te maken. Ook het contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de vader wordt hierdoor belemmerd. Het is positief dat de contactmomenten goed verlopen, maar de vormgeving van de contactmomenten acht de kinderrechter niet in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op dit moment afhankelijk van een derde om contact te hebben met hun vader. Daarbij is een overdracht op een parkeerplaats voor zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als de ouders geen veilige en duurzame oplossing. Ook het feit dat [minderjarige 3] nog niet mee gaat met de contactmomenten baart de kinderrechter zorgen. De kinderrechter kan zich voorstellen dat de zorg voor drie kinderen belastend is voor de vader, maar [minderjarige 3] niet in de contactmomenten betrekken is schadelijk voor haar ontwikkeling.
6.3.
De kinderrechter is van oordeel dat voornoemde zorgen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet binnen het vrijwillig kader weggenomen kunnen worden. De grootste belemmering is daarbij gelegen in de verstoorde ouderrelatie en het langdurige contact- en locatieverbod. Daarbij geven beide ouders aan hun medewerking te verlenen, maar is gebleken dat de moeder kwetsbaar is en adviezen van de hulpverlening niet altijd oppakt en de vader de zorgen bagatelliseert en zijn individuele problematiek onvoldoende erkent. De kinderrechter is van oordeel dat deze complexe situatie vraagt om een strikte regievoerder die de ouders begeleidt in de (indirecte) communicatie en de noodzakelijke hulpverlening in kan zetten. De mogelijkheden die hulpverlening in het vrijwillig kader daarvoor kan bieden zijn niet toereikend.
6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek van de Raad zal toewijzen voor de verzochte duur van een jaar. De kinderrechter acht deze termijn passend omdat de GI de tijd nodig heeft om zicht te krijgen op de complexe situatie en passende hulpverlening in te zetten. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de GI kampt met wachtlijsten, benadrukt hij dat deze zaak vraagt om spoedige inzet van een vaste jeugdbeschermer.
6.5.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • voor [minderjarige 1] [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is het duidelijk wie structureel de overdracht waarborgd;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ervaren dat ouders gezamenlijk, passende beslissingen over hen kunnen maken;
  • er is zicht op wat de situatie met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] doet/heeft gedaan en indien nodig volgt hiervoor passende hulpverlening;
  • [minderjarige 3] heeft omgang met haar vader;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben ouders die aan kunnen sluiten bij hun fysieke en emotionele behoeften;
  • de vader continueert zijn behandeling bij [zorginstelling] ;
  • de moeder krijgt ondersteuning om weerbaarder te worden en om in de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te kunnen voorzien;
Uitvoerbaar bij voorraad
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 24 juni 2025 tot 24 juni 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 14 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.