ECLI:NL:RBZWB:2025:4856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11184059 CV EXPL 24-2137 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van een geldleningsovereenkomst tussen ex-partners op basis van WhatsApp-correspondentie

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen twee ex-partners. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.K. van der Brugge, vordert terugbetaling van een bedrag van € 20.697,00 van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. K. Yasar. De partijen hadden van augustus 2019 tot november 2021 een affectieve relatie en hebben in die periode samen gewoond. Gedurende deze tijd heeft de eiser meerdere bedragen aan de gedaagde overgemaakt. De eiser stelt dat deze betalingen zijn gedaan als leningen, terwijl de gedaagde betwist dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst en aanvoert dat de betalingen betrekking hadden op gezamenlijke uitgaven en investeringen.

De kantonrechter heeft de WhatsApp-correspondentie tussen partijen als bewijsstuk bekeken. Hieruit blijkt dat de gedaagde heeft toegezegd bedragen terug te betalen, wat de kantonrechter als bewijs voor de geldleningsovereenkomst beschouwt. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat de betalingen voor gezamenlijke doeleinden waren. De eiser heeft recht op terugbetaling van het gevorderde bedrag, met wettelijke rente vanaf 4 februari 2023. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat er geen aanmaning is verstuurd die voldoet aan de wettelijke eisen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11184059 \ CV EXPL 24-2137
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.K. van der Brugge,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. K. Yasar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2024 met de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 4 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hadden van augustus 2019 tot november 2021 een affectieve relatie. In de periode van oktober 2020 tot november 2021 hebben zij samengewoond in de woning van [gedaagde].
2.2.
[eiser] heeft in 2020 en 2021 meerdere bedragen aan [gedaagde] overgemaakt.
2.3.
Op 1 augustus 2021 heeft [eiser] per WhatsApp-bericht aan [gedaagde] geschreven:
“Now you are on exactly 25000 when i ever you gonna give me back????. If you was in my place you should like if a person borrows the whole time money and also so much it Is annoying”
Waarop [gedaagde] heeft gereageerd:
“(…)
i will give you back
starting after vacation”
2.4.
Op 3 augustus 2021 heeft [gedaagde] een bedrag van € 160,00 aan [eiser] overgemaakt.
2.5.
Per WhatsApp-bericht heeft [gedaagde] op 9 december 2021 het volgende geschreven:
“from end of january I wil startbto give 5000 k and then 5000 k ..and then ✓the sane”
2.6.
Op 28 februari 2022 heeft [gedaagde] een bedrag van € 500,00 aan [eiser] overgemaakt.
2.7.
Per WhatsApp-bericht van 31 maart 2022 heeft [eiser] het volgende geschreven:
“Hey [gedaagde], you said that you gonna give me every month like 500 back can you please do that like that you put like automatic every month. Because I don’t know if you gonna forgot it because it is almost April tomorrow”
2.8.
[gedaagde] heeft daarop het volgende gereageerd:
“Hi [eiser] ,i had some really big problems and now I will repair them but it will take a wile..with my car and some other thinks…i try to pay first the employers then i will really take care thaf you will receive as I promise”
2.9.
Op 17 juni 2022 heeft [gedaagde] een bedrag van € 500,00 aan [eiser] overgemaakt.
2.10.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] per e-mail van 6 december 2022 verzocht de derde aflossingstermijn van € 500,00 binnen 14 dagen over te maken en de maandelijkse aflossingen te hervatten. Op 23 december 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] de geldleningsovereenkomst opgezegd en [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 15 januari 2023 een bedrag van € 27.590,00 over te maken. [gedaagde] heeft daar niet aan voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
I. een bedrag van € 20.697,00;
II. de wettelijke rente over € 20.697,00, welke rente vanaf 16 januari 2023 tot 3 juli 2024 € 1.769,37 bedraagt;
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 156,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis;
IV. de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] geld heeft geleend. Een totaalbedrag van € 20.697,00 is bewijsbaar via de bank uitgeleend. Om die reden vordert [eiser] enkel dat bedrag. [gedaagde] heeft toegezegd € 500,00 per maand te zullen terugbetalen. [gedaagde] heeft in totaal een bedrag van € 1.160,00 terugbetaald, de rest van het bedrag is niet terugbetaald.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat er geen sprake is van een geldleningsovereenkomst. [gedaagde] en [eiser] hebben een gezamenlijke huishouding gevoerd waarbij zij beiden kosten hebben gedragen. Daarnaast is ten behoeve van [eiser] geïnvesteerd in bitcoin en aandelen, aldus [gedaagde]. [gedaagde] voert verder aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht door telkens opnieuw bedragen aan hem over te maken. [eiser] had de overboekingen moeten staken indien zij geen terugbetalingen ontving van het vermeend uitgeleende geld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geldleningsovereenkomst
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of sprake is van een geldleningsovereenkomst, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist. [gedaagde] betwist niet dat er veel bedragen door [eiser] aan hem zijn overgemaakt. [gedaagde] voert aan dat de betalingen zien op uitgaven voor de gezamenlijke huishouding dan wel zijn aangewend voor gezamenlijke beleggingen. [eiser] stelt daar tegenover dat ieder zijn/haar eigen uitgaven deed en dat de betalingen niet zijn aangewend voor gezamenlijke beleggingen. Ter zitting hebben partijen hierover verklaard dat zij beiden een eigen account voor beleggingen hadden. [gedaagde] heeft zijn verweer dat de bedragen zijn aangewend voor de gezamenlijke huishouding en -beleggingen onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat dan ook aan dat verweer voorbij.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat de door [eiser] gedane betalingen voor een deel in ieder geval niet voor gezamenlijke doeleinden waren omdat in de omschrijving van sommige van de betalingen ‘borrow’ staat opgenomen. Dat de betalingen zouden zien op uitgaven voor de gezamenlijke huishouding staat daarnaast haaks op de toezeggingen van [gedaagde] dat hij geld terug zou betalen. Op de verzoeken van [eiser] tot terugbetaling van het geld heeft [gedaagde] immers telkens toegezegd dat te gaan doen. [gedaagde] heeft zelf aangegeven dat hij – in eerste instantie – € 5.000,00 per keer zou terugbetalen. Vervolgens blijkt uit de twee door [gedaagde] betaalde termijnen van € 500,00 en de WhatsApp-berichten dat partijen de mondelinge afspraak hadden gemaakt dat er € 500,00 per maand door [gedaagde] zou worden betaald. Ook op het door [eiser] aan [gedaagde] op 1 augustus 2021 verzonden overzicht met een totaalbedrag van € 25.000,00 heeft [gedaagde] gereageerd dat hij het terug zou geven.
4.3.
[gedaagde] stelt dat hij die toezeggingen zou hebben gedaan uit emotie om haar te helpen tijdens de relatie. De kantonrechter overweegt dat ook na het verbreken van de relatie meerdere malen door [gedaagde] is aangegeven dat hij zou terugbetalen. Verder heeft [gedaagde] hierover ter zitting nog aangevoerd dat aan de WhatsApp-correspondentie zou zijn gesleuteld maar dit is niet onderbouwd en is eerder ook niet naar voren gebracht zodat de kantonrechter dit verweer passeert.
4.4.
Alhoewel geen schriftelijke overeenkomst is opgemaakt, blijkt uit de hiervoor genoemde WhatsApp-correspondentie wel dat partijen het erover eens waren dat de door [eiser] betaalde bedragen door [gedaagde] zouden worden terugbetaald. Daarmee staat vast dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst.
4.5.
[eiser] vordert in deze procedure terugbetaling van een bedrag van € 20.697,00. Gezien de toezegging van [gedaagde] op het overzicht met een totaalbedrag van € 25.000,00 staat vast dat in elk geval overeenstemming was over dat bedrag. Nu het door [eiser] in rechte gevorderde bedrag lager is en [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij meer heeft betaald dan € 1.160,00, is het door [eiser] gevorderde bedrag toewijsbaar.
4.6.
[eiser] vordert wettelijke rente over het bedrag van € 20.697,00 vanaf 16 januari 2023 tot de dag van volledige betaling. Op grond van artikel 7:129e BW is de lener verplicht het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit. Aangezien de mededeling is gedaan bij brief van 23 december 2022 en er geen ander tijdstip voor terugbetaling is bepaald, moet uit worden gegaan van 6 weken vanaf 23 december 2022. [gedaagde] diende het bedrag daarom voor 4 februari 2023 terug te betalen. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom vanaf laatstgenoemde datum toewijzen.
4.7.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding zal worden afgewezen. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.697,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, met ingang van 4 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.