ECLI:NL:RBZWB:2025:4873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
02-165743-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor openlijke geweldpleging in vereniging

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die zich samen met een groep schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 35 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft op 12 mei 2024 openlijk en in vereniging geweld gepleegd tegen een 73-jarige slachtoffer in St. Willebrord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het ten laste gelegde feit, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van het toebrengen van lichamelijk letsel, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte het letsel bij het slachtoffer hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, met een schadevergoeding van € 661,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-165743-24
vonnis van de meervoudige kamer van 29 juli 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 15 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 mei 2024 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de aangifte van [slachtoffer] van 12 mei 2024, pagina 180 tot en met 188 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024118738 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2024, pagina 140 tot en met 142 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024118738 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 15 juli 2025.
Enig lichamelijk letsel
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid van het toebrengen van enig lichamelijk letsel. Er kan namelijk niet vastgesteld worden dat de gedragingen van verdachte het ontstane letsel bij het slachtoffer hebben veroorzaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 mei 2024 te St. Willebrord, openlijk, te weten aan de Pastoor Bastiaansensingel (processiepark) , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door
- meermalen tegen het lichaam te schoppen en
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en
- meermalen tegen het lichaam te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 70 uur, subsidiair 35 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 35 uur, subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie, behalve voor wat betreft de gevorderde bijzondere voorwaarden. De Raad heeft weliswaar op een aantal leefgebieden zorgen over verdachte, maar deze zorgen liggen niet aan het feit ten grondslag. Het feit moet eerder als een op zich zelf staand incident worden gezien. De verdediging verzoekt dan ook om aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst en de aard van het feit
Verdachte heeft zich op 16-jarige leeftijd samen met een groep schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op 12 mei 2024 is het 73-jarige slachtoffer meermalen geslagen, geschopt en geduwd door een volwassene en een groep jongeren. Hierbij is hij op de grond beland en heeft hij verwondingen aan zijn rug, gezicht en hoofd gekregen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog een tijd lang veel last heeft gehad van de gevolgen hiervan, zo heeft hij pijn gehad en kon hij zich wekenlang niet zelfstandig aan- en uitkleden en douchen. Door het meedoen aan de openlijke geweldpleging heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft onvoldoende stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank overweegt dat dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid bij de omstanders en in de samenleving in het algemeen veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte op 10 oktober 2024 en 9 juli 2025 een strafbeschikking heeft gehad voor een overtreding van de Wegenverkeerswet. Ook blijkt hieruit dat verdachte op 3 juni 2025 door de kantonrechter is veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeerswet. De rechtbank zal met deze strafbeschikkingen en veroordeling rekening houden op basis van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het strafblad blijkt niet dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
Ook houdt de rechtbank hierbij rekening met het rapport van de Raad van 3 juli 2025 en de toelichting hierop tijdens de zitting. De Raad heeft aangegeven dat er op meerdere leefgebieden zorgen zijn over verdachte, met name over zijn houding, schoolgang en vrijetijdsbesteding. Verdachte laat zelfbepalend gedrag zien en accepteert geen gezag op school. Daarnaast is hij niet gemotiveerd voor school. Hij toont weinig inzet op school en er is sprake van veel schoolverzuim. Verder is er beperkt zicht op de vrienden van verdachte. Door deze zorgen schat de Raad de kans op herhaling van het plegen van een strafbaar feit in als gemiddeld tot hoog. De Raad vindt het dan ook belangrijk dat er begeleiding en zicht komt op het gebied van houding, school en vrijetijdsbesteding. Daarom adviseert de Raad om aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich inzet voor passend onderwijs dan wel passende dagbesteding;
- zich inzet dan wel inzicht geeft in zijn vrienden en indien nodig inzet toont voor het vinden van pro sociale vrienden,
waarbij de jeugdreclassering van Jeugdbescherming Brabant toezicht zal houden op de naleving van deze voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan zal begeleiden.
Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft bij de politie gelijk openheid van zaken gegeven en de volle verantwoordelijkheid voor dit feit genomen. Hij heeft bij de politie en ook op de zitting spijt betuigt. Dit is op de rechtbank authentiek en overtuigend overgekomen. Verdachte lijkt daarbij goed te beseffen wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Ook heeft hij er over nagedacht hoe hij voortaan beter in een soortgelijke situatie kan handelen.
De op te leggen straf
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank tevens rekening met de richtlijnen van het LOVS. Volgens deze richtlijnen wordt voor het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen personen in beginsel een taakstraf van 40 uur opgelegd. Bij strafverzwarende omstandigheden kan de strafmaat worden verhoogd. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 40 uur taakstraf. In deze zaak wordt als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Dit betekent dat voor dit feit in beginsel een taakstraf van 80 uur passend is.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Dit is een lagere straf dan volgens de LOVS richtlijnen voor een feit als dit passend is. De rechtbank zal tot deze lagere straf komen gelet op de positieve proceshouding van verdachte. Zij zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, daarbij niet de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad heeft geadviseerd. Verdachte heeft namelijk geleerd van het feit en zich schuldbewust opgesteld. Daarnaast zijn er geen aanknopingspunten in het dossier op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een (hoog) recidiverisico op het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De Raad heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom het opleggen van deze bijzondere voorwaarden voor verdachte nodig is. De zorgen die er zijn, lijken niet van (grote) invloed op de kans op herhaling. De rechtbank is daarom van oordeel dat met enkel het opleggen van de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, kan worden volstaan.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.094,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.094,40 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering. Zij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de betaling van de wettelijk rente moeten worden opgelegd.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de gevorderde materiële schade, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdediging meent dat de immateriële schadevergoeding moet worden gematigd conform de beslissing van de rechtbank in de zaak van de [medeverdachte] .
7.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Dat betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden.
Materiële schade
Namens de benadeelde partij is een bedrag van € 1.094,40 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit € 161,00 aan persoonlijke verzorging en € 933,40 aan verlies van zelfwerkzaamheid.
Persoonlijke verzorging
Uit de overlegde stukken bij de vordering van de benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer]
4 weken na het ten laste gelegde een radiologisch onderzoek heeft laten doen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van zijn vrouw dat [slachtoffer] gedurende 4 weken na het ten laste gelegde hulp heeft gehad van zijn vrouw bij het aan- en uitkleden en het douchen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande voldoende vast is komen te staan dat [slachtoffer] gedurende de eerste 4 weken na het ten laste gelegde fysiek ongemak heeft ervaren en daarom bij het aan- en uitkleden en douchen geholpen moest worden door zijn vrouw. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en deze schade en de hoogte van het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom de vordering van € 161,00 geheel toewijzen.
Verlies van zelfwerkzaamheid
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en dat een verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan [slachtoffer] op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toe. [naam] heeft voldoende onderbouwd wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor hem zijn geweest en die gevolgen zijn door de verdediging niet betwist. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de vaststaande gevolgen daarvan, de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en gelet op het bedrag dat reeds in de zaak van [medeverdachte] is toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 500,00 billijk, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Dit resterende deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, zijnde
12 mei 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het
toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 35 uren, subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 661,00, waarvan € 161,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 661,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. H. Remerie, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes en mr. W.T.C. Venekamp, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 juli 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St. Willebrord, gemeente Rucphen openlijk, te weten op/aan de Pastoor Bastiaansensingel ter hoogte van nummer [huisnummer] (processiepark) , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of
- meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te duwen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten aangezicht letsel en diverse kneuzingen aan hoofd, nek en rug, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )