ECLI:NL:RBZWB:2025:4875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
02-225406-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake machtiging ex artikel 34 lid 4 Wetboek van Strafvordering

Op 28 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie om een machtiging te verkrijgen op basis van artikel 34 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris had eerder besloten dat de conceptrapporten, die door de verdediging waren aangevraagd, aan het dossier moesten worden toegevoegd. De officier van justitie ging tegen deze beslissing in beroep, stellende dat de rechter-commissaris een onjuiste volgorde van beslissingen aanhield en dat de verdediging onvoldoende had gemotiveerd waarom de conceptrapporten relevant waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte gehoord. De raadsvrouw betoogde dat de conceptrapporten relevant zijn voor de beoordeling van de zaak en dat het Openbaar Ministerie zich niet mag bemoeien met de uitkomsten van het forensisch onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de raadsvrouw voldoende had aangetoond dat de conceptrapporten van belang zijn voor het horen van de getuige en voor de verdere procedure. De rechtbank bevestigde de beslissing van de rechter-commissaris en verklaarde het beroep van de officier van justitie ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer: 02-225406-23
beslissing op het hoger beroep van de officier van justitie tegen een beslissing van de rechter-commissaris van de meervoudige raadkamer van 28 juli 2025
in de strafzaak tegen de verdachte:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. L.J. Bergsma, advocaat te Rotterdam.

Procedure

De raadsvrouw van verdachte heeft bij brief van 13 december 2023 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten (voor zover thans van belang):
het horen van [getuige] als getuige;
het (concept van het) forensisch onderzoek zoals dat aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) is verstrekt in het najaar van 2022 alsmede het overzicht van de aanvullende vragen die door het OM zijn gesteld aan de forensische onderzoekers toe te voegen aan het procesdossier.
Bij beslissing van 13 februari 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek onder A toegewezen en de beslissing op het verzoek onder B aangehouden tot na het verhoor van getuige [getuige] .
Op 28 mei 2024 is getuige [getuige] bij de rechter-commissaris gehoord.
Bij beslissing van 29 augustus 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek toegewezen om het conceptrapport of de conceptrapporten die met de officier van justitie zijn besproken en aan haar zijn verstrekt, toe te voegen aan het dossier.
De officier van justitie heeft op 10 september 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft bij beslissing van 2 oktober 2024 het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de rechter-commissaris van 29 augustus 2024 vernietigd. De rechtbank heeft voorts bepaald dat door de officier van justitie aan de verdediging kennisneming dient te worden verleend van het conceptrapport of de conceptrapporten die met de officier van justitie zijn besproken en aan hem zijn verstrekt.
Aan de verdediging zijn op 6 november 2024 twee documenten ter inzage verstrekt. Het betreft een conceptrapport van 22 november 2022 en een conceptrapport van 3 april 2023.
Naar aanleiding hiervan heeft de raadsvrouw bij e-mailbericht van 4 december 2024 aan de officier van justitie verzocht deze stukken toe te voegen aan het dossier. In dit e-mailbericht heeft zij vier categorieën met opvallende verschillen tussen de twee conceptrapporten en het in het dossier opgenomen rapport van het forensisch onderzoek benoemd.
Bij brief van 27 januari 2025 heeft de officier van justitie gereageerd op het verzoek van de raadsvrouw. Hij is van mening dat het verzoek van de raadsvrouw onvoldoende handvatten biedt om het verzoek te kunnen beoordelen, omdat de door de raadsvrouw opgesomde vier categorieën niet zijn voorzien van concrete voorbeelden.
Op 4 maart 2025 heeft de verdediging de rechter-commissaris verzocht getuige [getuige] nogmaals te horen over de geconstateerde verschillen tussen de conceptrapporten en het rapport van forensische opsporing dat zich in het dossier bevindt.
Op 9 april 2025 heeft de officier van justitie als reactie op deze onderzoekswens naar voren gebracht dat het verzoek dient te worden afgewezen. Een getuige kan niet worden gehoord over stukken die geen deel uitmaken van het procesdossier. De twee concepten dienen volgens hem niet te worden toegevoegd aan het dossier omdat die niet van belang zijn voor enige ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissing.
Het openbaar ministerie vordert een machtiging ex artikel 34 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), om voeging van beide conceptrapporten bij de processtukken achterwege te laten.
De rechter-commissaris heeft op 11 juni 2025 op het verzoek van de verdediging en de vordering van de officier van justitie beslist. De rechter-commissaris is van oordeel dat de beoordeling van het verzoek tot het horen van verbalisant [getuige] slechts kan plaatsvinden nadat hij de conceptrapporten die zijn benoemd in het verzoek van de raadsvrouw heeft ingezien. Hij heeft daarom de vordering tot machtiging als bedoeld in artikel 34 lid 4 Sv afgewezen en de officier van justitie opdracht gegeven om de bedoelde conceptrapporten toe te voegen aan het dossier.
Tegen deze beslissing heeft de officier van justitie op 25 juni 2025 hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de applmemorie van de officier van justitie.
De rechtbank heeft op 22 juli 2025 het beroep in besloten raadkamer behandeld en de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte gehoord. Verdachte is niet verschenen.

Standpunten

De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats houdt de rechter-commissaris een onjuiste volgorde van te nemen beslissingen aan. De eerste vraag is namelijk of de concepten aan het dossier toegevoegd moeten worden. Die vraag moet worden beoordeeld op zijn eigen merites, op basis van een gemotiveerd verzoek van de verdediging.
In de tweede plaats heeft de rechter-commissaris in de bestreden beslissing verwezen naar zijn eerdere beslissing van 29 augustus 2024, maar die is deels vernietigd door de rechtbank. De rechtbank oordeelde op 2 oktober 2024 dat de vraag of de concepten aan het dossier toegevoegd moeten worden niet beantwoord kon worden op basis van het dossier zoals het er lag op 29 augustus 2024, maar dat dat pas het geval zou kunnen zijn als de verdediging de concepten in heeft kunnen zien en een gemotiveerd verzoek aan het Openbaar Ministerie heeft gedaan om ze aan het dossier toe te voegen. Een dergelijk verzoek kan het Openbaar Ministerie alleen weigeren na een machtiging ex artikel 34 Sv. De rechter-commissaris lijkt in zijn beslissing van 11 juni 2025 geen oog te hebben voor deze beslissing van de raadkamer.
Ten slotte heeft de rechter-commissaris de vordering tot het verstrekken van een machtiging ex artikel 34, vierde lid, Sv ten onrechte afgewezen. Het Openbaar Ministerie vindt het verzoek van de verdediging om de concepten aan het dossier toe te voegen onvoldoende gemotiveerd. Zonder voorbeelden van de door de verdediging genoemde vier categorieën verschillen kan niet beoordeeld worden of de verschillen relevant zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing.​​​​​​​
De officier van justitie heeft daarom verzocht de bestreden beslissing van de rechter-commissaris te vernietigen en de vordering tot het verstrekken van een machtiging ex artikel 34, vierde lid, Sv toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de conceptrapporten, gelet op de eerder door haar geformuleerde vier categorieën van verschillen, redelijkerwijs in ontlastende zin relevant zijn voor de beoordeling van de zaak en voor eventuele door de rechter ter terechtzitting te nemen beslissingen. Het rapport van forensische opsporing vormt in verkeerszaken een zeer relevant stuk van overtuiging voor een oordelend rechter. Dit rapport moet dan ook zorgvuldig tot stand komen. Het Openbaar Ministerie geeft hiertoe opdracht aan een deskundige partij. Als het Openbaar Ministerie zich vervolgens bemoeit met de uitkomsten en verslaglegging van dit onderzoek dan roept dat tal van vragen op. Beantwoording van die vragen is relevant om het rapport te kunnen waarderen. Maar de beantwoording van de vragen en inzicht in het verloop van dit onderzoek zijn ook relevant om te kunnen beoordelen door de zittingsrechter of het Openbaar Ministerie met de vergaande inhoudelijke bemoeienissen beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden.
De raadsvrouw heeft diverse concrete voorbeelden benoemd van het weglaten van woorden, het wijzigen van bewoordingen betreffende de aannemelijkheid van scenario’s waardoor een ander gewicht aan de waardering wordt gegeven, en het verwijderen van scenario’s. Deze voorbeelden dragen niet bij aan de transparantie over het verloop van het onderzoek en daarmee de totstandkoming van de conclusies en de bewijswaarde van de (tussen)conclusies.
De verdediging wil de conceptrapporten toegevoegd zien aan het dossier, zodat verbalisant [getuige] over de aanpassingen en de betekenis daarvan kan worden bevraagd, gelet op de relevantie hiervan voor het onderzoek. De raadsvrouw heeft daarom verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren.

Beoordeling

Alvorens op het verzoek tot het nogmaals horen van verbalisant [getuige] te kunnen beslissen moet eerst worden bepaald of de stukken op grond waarvan door de verdediging vragen aan de getuige wenst te worden gesteld aan het dossier moeten worden toegevoegd. Als deze stukken geen deel uitmaken van het dossier kan de getuige hier immers niet over worden gehoord.
Op grond van artikel 34 Sv kan de verdachte aan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van die stukken. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen.
Gesteld noch gebleken is dat het voegen van het conceptrapport dan wel de kennisneming daarvan onverenigbaar is met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de voeging van de conceptrapporten in het dossier kan worden geweigerd op de grond dat het niet als processtuk moet worden aangemerkt.
Uit het per 1 januari 2013 in de wet opgenomen artikel 149a, tweede lid, Sv volgt dat tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijze van belang kunnen zijn. Volgens het voordien in de jurisprudentie ontwikkelde criterium zijn processtukken alle stukken die “redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin”
zonder dat er sprake is van een beperking tot beslissingen die ter terechtzitting worden genomen (HR 7 mei 1996, NJ 1996/687 (
Dev Sol)). De sinds 1 januari 2013 gewezen jurisprudentie over de interpretatie van art. 149a Sv biedt vooralsnog geen aanknopingspunten voor de stelling dat het in artikel 149a Sv geformuleerde relevantiecriterium anders dient te worden uitgelegd en toegepast dan het voormalige
Dev Sol-criterium.
Voor de beantwoording van de vraag of een bepaald stuk als processtuk zou moeten worden aangemerkt, is dus niet primair de aard van het stuk bepalend, maar de relevantie daarvan voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen. De verdachte dient zijn verzoek tot voeging van een stuk nader te motiveren en kan met het oog daarop de officier van justitie om inzage van stukken vragen ingevolge artikel 34, tweede lid, Sv.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw met de door haar gegeven concrete voorbeelden het toevoegen van de conceptrapporten aan het dossier en daarmee ook haar eerdere verzoek tot het horen van verbalisant [getuige] voldoende heeft onderbouwd. Daarmee heeft zij niet alleen genoegzaam aangetoond dat de conceptrapporten van belang zijn voor het (wederom) horen van deze getuige, maar ook dat deze van belang zijn voor de beantwoording door de rechter van de vragen ex artikel 348 en 350 Sv later in deze strafprocedure. De rechtbank zal daarom de opdracht van de rechter-commissaris aan de officier van justitie om de conceptrapporten aan het dossier toe te voegen in stand laten, evenals de beslissing van de rechter-commissaris tot afwijzing van de vordering tot machtiging als bedoeld in artikel 34, vierde lid, Sv. De rechtbank zal het beroep van de officier van justitie ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep van de officier van justitie ongegrond;
- bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris van 11 juni 2025.
Deze beslissing is gegeven op 28 juli 2025 door de raadkamer,
mr. G.H. Nomes, voorzitter,
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.B. Polak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst, mr. Polak en de griffier zijn niet in de gelegenheid de beslissing te ondertekenen.