ECLI:NL:RBZWB:2025:4877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
02-215283-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting verpleging van overheidswege en verlenging tbs met één jaar

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de hervatting van de verpleging van overheidswege en de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene, geboren in 1983 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht. De rechtbank heeft de vorderingen van de officier van justitie tot hervatting van de verpleging en verlenging van de tbs met één jaar toegewezen. De betrokkene was eerder veroordeeld tot een interneringsmaatregel voor onbepaalde duur wegens opzettelijke brandstichting en had sindsdien te maken met meerdere behandelpogingen en incidenten, waaronder het overtreden van voorwaarden met betrekking tot middelengebruik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is gebleken om zich aan de voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging te houden, wat heeft geleid tot een hoog recidivegevaar. De reclassering en externe gedragsdeskundige adviseerden een langdurend klinisch behandeltraject, waarbij de rechtbank de noodzaak van een hervatting van de verpleging van overheidswege onderstreepte. De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie van de betrokkene, inclusief zijn verslavingsproblematiek, een intensieve en langdurige behandeling vereist, die niet kan worden geboden binnen het kader van de voorwaardelijke beëindiging.

De rechtbank heeft de termijn van de verlenging van de tbs beperkt tot één jaar, ondanks de aanbeveling voor een langere termijn, om de voortgang van de behandeling nauwlettend te monitoren. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de betrokkene zelf, waarbij de rechtbank de lange wachttijd voor een klinische behandeling als onwenselijk beschouwde, maar de noodzaak van een behandeling binnen het kader van de verpleging van overheidswege als essentieel beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-215283-21
beslissing van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
op de vorderingen van de officier van justitie tot hervatting van de verpleging van overheidswege en tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna: tbs).
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen aan [plaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 23 juni 2025, strekkende tot hervatting van de verpleging van overheidswege, alsmede de vordering van 24 juni 2025, strekkende tot verlenging van de tbs met twee jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van 14 augustus 2024 tot en met 14 mei 2025;
- de rapporten van reclassering GGZ ERW Novadic-Kentron van 23 juni 2025 en 26 juni 2025;
- het advies van [GZ-psycholoog] van 8 juli 2025;
- de overige stukken.

2.De procesgang

Op 5 januari 2021 is betrokkene door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen (België) veroordeeld tot een interneringsmaatregel voor onbepaalde duur wegens opzettelijke brandstichting. Op 24 juni 2021 is de interneringsmaatregel door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden omgezet naar een tbs met verpleging van overheidswege met een termijn van verlenging van één jaar.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De tbs is op 18 augustus 2021 aangevangen. Op 14 november 2022 is de termijn van de tbs door de rechtbank verlengd met twee jaar, waarbij de verpleging van overheidswege onder diverse bijzondere voorwaarden voorwaardelijk is beëindigd. Op 2 februari 2024 is een van deze bijzondere voorwaarden gewijzigd. Op 28 augustus 2024 is de verpleging van overheidswege verlengd met één jaar en is de bijzondere voorwaarde over de time out gewijzigd.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 11 juli 2025 is de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, gehoord. Ook is betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem. Als deskundige is gehoord [naam] (reclasseringswerker bij Novadic-Kentron).

3.Het advies van de reclassering

De reclassering adviseert de hervatting van de verpleging van overheidswege, alsmede de verlenging van de tbs met twee jaar.
Betrokkene heeft het afgelopen jaar meermaals de voorwaarden ten aanzien van het middelenverbod en de opname in een zorginstelling overtreden, wat al meerdere keren tot een beëindiging van de behandeling heeft geleid. De verstandelijke beperking van betrokkene, de psychiatrische problematiek en zijn jarenlange verslaving vragen om een langdurend klinisch behandeltraject. Zolang betrokkene (zelfs binnen een klinische setting) harddrugs blijft gebruiken, blijft er een kans op psychotische ontregeling, wat in direct verband staat met het delict risico. De reclassering acht het risico op gevaarlijk en recidiverend gedrag hoog als het middelengebruik niet verder onder controle komt. Dit is niet passend bij een resocialisatietraject waar de focus op ligt tijdens een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Op de forensische klinische verslavingsbehandeling moet daarom de nadruk komen te liggen. Dat door Forensische Verslavingskliniek (hierna: FVK) [FVK 1] leerbaarheid wordt gezien, geeft hoop dat een resocialisatietraject mogelijk is, maar pas na die langdurige klinische behandeling. Volgens de reclassering biedt het huidige kader geen mogelijkheden meer voor gedragsverandering en risicobeperking, te meer nu dit kader te hoge verwachtingen aan betrokkene stelt, wat afbreuk doet aan de kans van slagen en de motivatie van betrokkene.
Ter zitting heeft de deskundige [naam] daaraan nog toegevoegd dat behandeling binnen een FVK het meest passend is, omdat de verslaving bij betrokkene op de voorgrond staat en zij daarin gespecialiseerd zijn. Deze behandeling dient langdurig te zijn. Het kader van de voorwaardelijke beëindiging is niet passend omdat behandeling in dit kader is gericht op voortvarende resocialisatie, daar is de behandelduur in de kliniek op aangepast en dit is dus ontoereikend.
Voor zowel plaatsing bij een FVK in het kader van een voorwaardelijke beëindiging als in een FPC in het kader van de verpleging van overheidswege bedraagt de wachttijd negen tot twaalf maanden. Het IFZ (Indicatiestelling Forensische zorg) geeft pas een indicatiestelling af voor een passende plek als de rechtbank een beslissing heeft genomen. Het is niet realistisch om te verwachten dat het IFZ een voorrangspositie voor betrokkene creëert. De ervaring heeft geleerd dat dit niet gebeurt. Een overbruggingsplaats behoort niet tot de mogelijkheden, omdat de klinieken daar geen plaats voor hebben. Dergelijke plaatsen zijn dus niet beschikbaar.
Bij een continuering van de voorwaardelijke beëindiging komt betrokkene, gedurende de wachttijd voor een plaats in een FVK, op straat te staan zonder enige behandeling of begeleiding. Daartoe bestaan geen mogelijkheden.

4.Het advies van de externe gedragsdeskundige

De psycholoog adviseert verlenging van de tbs met twee jaar en continuering van de voorwaardelijke beëindiging. De forse verslavingsproblematiek van betrokkene staat op de voorgrond. Er is sprake van problematisch gebruik van GHB (dat in een gereguleerde omgeving nog steeds herhaaldelijk actueel is) en in het gebruik van alcohol en amfetamine-achtige middelen (in een gereguleerde omgeving in vroege remissie). Ook wordt nog steeds ADHD geconstateerd, is er sprake van functioneren op zwakbegaafd niveau en van een borderline persoonlijkheidsstoornis met kortdurende psychotische episoden.
Ondanks dat meerdere keren, tevergeefs, is geprobeerd betrokkene te behandelen in een verslavingskliniek in het kader van een voorwaardelijke beëindiging, ziet de psycholoog toch geen betere optie dan het continueren van de voorwaardelijke beëindiging. Het hoge risico op minder ernstige tot matig ernstige (gewelds)delicten leidt ertoe dat behandeling en begeleiding wel geïndiceerd is, maar het kader tbs met bevel tot verpleging van overheidswege imponeert als te zwaar in verhouding tot het recidivegevaar. Het bieden van geen behandeling, begeleiding, structuur, toezicht en controle is evenmin een optie, omdat dat zal leiden tot psychische en maatschappelijke teloorgang wat het risico op lichte tot matig ernstige delicten zal doen toenemen. De psycholoog acht het aangewezen om eerst de verslavingspathologie opnieuw en langduriger te behandelen en betrokkene meer geleidelijk te laten resocialiseren en vrijheden op te laten bouwen. De nieuwe behandelplek zal erop gericht moeten zijn om betrokkene te helpen een terugval te melden, weer te laten stoppen en eruit te laten komen en hem bij een terugval niet meteen weg te sturen. De psycholoog realiseert zich dat het zeer moeilijk zal zijn om betrokkene opnieuw, binnen dit kader, onder te brengen bij een forensische verslavingskliniek.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat is voldaan aan de criteria voor een verlenging van de tbs. Primair vordert zij toewijzing van de hervatting van de verpleging van overheidswege en verlenging van de tbs met één jaar. Subsidiair vordert zij, bij afwijzing van de hervatting van de verpleging van overheidswege, verlenging van de tbs met twee jaar.
Een voorwaardelijke beëindiging is gericht op resocialisatie en kortdurende klinische opname. Dat is voor betrokkene onvoldoende, omdat hij een intensieve en langdurige behandeling nodig heeft.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair afwijzing van de hervatting van de verpleging van overheidswege. In dat geval verzet betrokkene zich niet tegen een verlenging van de tbs met twee jaar. Subsidiair wordt bepleit de beslissing op beide vorderingen aan te houden om nadere informatie over de wachtlijsten bij [FVK 1], [FVK 2] en [FVK 3] op te vragen bij het IFZ en het Forensisch Plaatsingsloket en om de mogelijkheden voor een overbruggingsplek in kaart te brengen.
Hervatting van de verpleging van overheidswege is in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Bovendien staat betrokkene dan twee keer op een wachtlijst en zal het lang duren voordat hij naar een FVK kan.

7.Het oordeel van de rechtbank

Wettelijke vereisten verlenging
De tbs-maatregel kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de tbs eist. Het recidivegevaar moet nog aanwezig zijn en dient voort te vloeien uit een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Gelet op de adviezen van de reclassering en de externe gedragsdeskundige wordt nog steeds voldaan aan dit wettelijke criterium. Het recidiverisico is hoog als het tbs-kader wegvalt en betrokkene geen steunende, beschermende en structurerende omgeving heeft.
Als uitgangspunt geldt dat de tbs-maatregel moet worden verlengd met een termijn van twee jaar indien aannemelijk is dat de resocialisatie van de betrokkene in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die nog resteert bij een verlenging van de tbs met een termijn van één jaar.
Hervatting verpleging van overheidswege
De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege moet worden toegewezen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat op 14 november 2022 de verpleging voorwaardelijk is beëindigd, waarbij er kennelijk wel de nodige aarzeling was, maar veroordeelde een kans geboden is. Sindsdien zijn er meerdere behandelpogingen gedaan en zijn er een aantal zeer forse incidenten geweest, waarbij ook sprake was van agressie. De rechtbank stelt dan ook vast dat betrokkene zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden die hem in het kader van de voorwaardelijke beëindiging zijn opgelegd. Zo heeft hij meermaals verdovende middelen gebruikt en daarbij ook de regels en aanwijzingen van de FPA niet in acht genomen. De behandeling bij [FVK 1] is weliswaar voorspoedig verlopen, maar het aansluitende resocialisatietraject is – zo leidt de rechtbank uit de rapportages en adviezen af – mislukt. Het is betrokkene, vanwege de ernstige verslaving en overige problematiek, niet gelukt in dit tempo te resocialiseren, ondanks de wens van betrokkene daartoe. Betrokkene heeft ter zitting ook erkend dat hij zijn verslavingsproblematiek heeft onderschat en zijn mogelijkheden om in een snel tempo terug te keren in de maatschappij heeft overschat. De rechtbank volgt dan ook de reclassering en de deskundige in het oordeel dat een langdurend klinisch behandeltraject noodzakelijk is om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en daarmee de veiligheid van anderen te kunnen waarborgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de voorkeur die de deskundige heeft om deze behandeling in het kader van de voorwaardelijke beëindiging te laten plaatsvinden. De rechtbank laat echter zwaarder wegen dat dit, volgens het deskundig oordeel van de reclassering, in de praktijk niet te realiseren is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de informatie van de reclassering en de officier van justitie dat een klinische behandeling in een FVK in het kader van een voorwaardelijke beëindiging niet langdurig genoeg zal (kunnen) zijn om de ernstige (verslavings)problematiek van betrokkene effectief te kunnen behandelen. Het kader van de verpleging van overheidswege biedt de rust en ruimte die nodig is voor de – ook door de deskundige noodzakelijk geachte – langdurende klinische behandeling. De rechtbank zal dan ook de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege van betrokkene toewijzen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de hervatting van de verpleging niet in strijd is met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. De lange wachttijd die op dit moment bestaat voordat er weer een plaats voor betrokkene in een kliniek is, acht de rechtbank uiterst onwenselijk, zeker nu de behandeling van betrokkene al is aangevangen en door deze wachttijd geruime tijd nagenoeg stil ligt. Dit doet echter niet af aan de noodzaak en proportionaliteit van een behandeling van de problematiek van betrokkene binnen het kader van de verpleging van overheidswege.
Het voorgaande brengt met zich dat het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw om de beslissing over de hervatting van de verpleging aan te houden, om gericht te informeren naar de wachttijden van de (drie) FVK’s en de beschikbaarheid van een overbruggingsplek, zal worden afgewezen. De noodzaak daartoe ontbreekt reeds omdat de rechtbank van oordeel is dat een hervatting van de verpleging noodzakelijk is.
Duur van de verlenging
Ondanks dat aannemelijk is dat de resocialisatie van de betrokkene meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die nog resteert bij een verlenging van de tbs met een termijn van één jaar, zal de rechtbank de termijn van de verlenging – conform de eis van de officier van justitie – beperken tot één jaar. Gezien het verloop van de maatregel tot op heden vindt de rechtbank het noodzakelijk de voortgang nauwlettend te monitoren.

8.De beslissing

de rechtbank:
- geeft een last tot
hervatting van de verpleging van overheidswege;
-
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling van betrokkene met
één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.W. Schalk en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.