6.3Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte, destijds 21 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan grooming. Op 17 juni 2024 heeft hij via WhatsApp contact gezocht met de destijds 12-jarige [slachtoffer] . Verdachte deed zich daarbij voor als “ [naam] van 18 jaar”. Verdachte heeft [slachtoffer] seksueel getinte berichten gestuurd, seksueel getinte vragen gesteld en voorgesteld om elkaar fysiek te gaan ontmoeten. Het doel hiervan was om seksuele handelingen met [slachtoffer] te verrichten. Uiteindelijk is verdachte ook daadwerkelijk naar de woonplaats van [slachtoffer] gegaan om haar, op het afgesproken tijdstip en de afgesproken plaats, te ontmoeten. Dat het niet tot een ontmoeting met [slachtoffer] is gekomen, heeft niet gelegen aan verdachte, maar aan de omstandigheid dat de chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] door de moeder van [slachtoffer] zijn ontdekt. Op de afgesproken plek trof verdachte de moeder van [slachtoffer] en haar partner aan. De partner van de moeder van [slachtoffer] heeft verdachte vastgepakt, hem in een auto gezet en is met hem naar het politiebureau in [plaats 2] gereden. De rechtbank vindt dit kwalijk. Verdachte werd op dat moment van zijn vrijheid beroofd en heeft angstige momenten meegemaakt. Hij had geen idee wat er met hem zou gebeuren en was erg bang. Het is niet aan burgers om het recht in eigen hand te nemen. De rechtbank zal hiermee bij het opleggen van de straf in strafmatigende zin rekening houden. Voor wat betreft het handelen van verdachte geldt dat hij zich kennelijk heeft laten leiden door zijn seksuele behoeften. Hij heeft er niet bij stilgestaan dat dergelijk handelen kan zorgen voor psychische schade bij een minderjarige en een normale seksuele ontwikkeling in de weg kan staan.
Daarnaast is er op de telefoon van verdachte kinderporno aangetroffen. Kinderporno is bijzonder ongewenst omdat daarachter een wereld schuil gaat van ernstig seksueel misbruik van soms hele jonge kinderen. Het (psychische) leed wat daarbij aan die kinderen wordt aangedaan, is vaak niet te overzien en laat voor de rest van hun leven diepe sporen na. Om dit alles heeft verdachte zich kennelijk niet bekommerd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 27 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij beschikking van 8 augustus 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is ten aanzien van verdachte, voor de duur van een zes maanden, een machtiging verleend tot opname en verblijf als bedoeld in de Wet Zorg en Dwang. Deze machtiging is vervolgens voor de duur van een jaar verlengd en is geldend tot 8 februari 2026. Verdachte verblijft op grond van deze machtiging in het [woonvoorziening] in [woonplaats] .
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van klinisch [psycholoog] van 12 april 2025. Uit dit rapport volgt dat verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking en aan een stoornis in zowel het gebruik van alcohol als van cannabis en aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale- en borderlinetrekken. Deze problematiek beïnvloedde verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, om welke reden de psycholoog adviseert de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Volgens de psycholoog kan in statistische zin gesproken worden over een in principe matig/hoog recidiverisico. Er zijn in geringe mate beschermende factoren aanwezig. Hoewel verdachte sinds enkele maanden een stabiel bestaan heeft, is hij daarin geheel afhankelijk van externe coaching en bescherming vanuit de woonvoorziening waar hij thans verblijft. Zo lang de rechterlijke machtiging doorloopt, is het risico op delictgedrag zo goed als afwezig. De psycholoog is van mening dat verdachte behandeling nodig heeft waarbij hij met name meer zicht krijgt op zijn eigen impulsiviteit, op zijn omgang met alcohol en drugs, op zijn omgang met grenzen in geseksualiseerde relaties en meer in het algemeen op zijn wijze van omgang met de grenzen van anderen. Deze hulpverlening zou gezien de leeftijd van verdachte idealiter uitgevoerd moeten worden in een voorziening voor jeugdhulpverlening in de omgeving van zijn huidige woonplaats of, bij afwezigheid daarvan, binnen de forensische zorg van de GGZ Westelijk Noord-Brabant. Hulpverlening/behandeling kan naar de mening van de psycholoog het beste worden opgelegd middels bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport van de reclassering Novadic-Kentron van 3 juli 2025. Uit dit rapport volgt dat verdachte goed functioneert in een omgeving waar hij terug kan vallen op intensieve begeleiding in combinatie met een hoge mate van structuur en toezicht. Op dit moment verblijft verdachte, op grond van een rechterlijke machtiging, in een woonvoorziening die hierin kan voorzien. Dit heeft volgens de reclassering tot gevolg dat de kans op recidive aanzienlijk wordt beperkt. De reclassering vermoedt dat er een reële kans is dat verdachte zich in het vrijwillig kader op termijn niet zal conformeren aan de benodigde behandeling en zorg. Op basis daarvan wordt het recidiverisico als gemiddeld tot hoog ingeschat. De reclassering sluit zich aan bij het interventieadvies van [psycholoog] en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), dagbesteding, geen andere huisvesting zonder toestemming, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, zoals hierboven kort weergegeven, over en maakt die tot de hare. Op die grondslag is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank zal daarmee in de strafmaat rekening houden.
Jeugdstrafrecht of volwassenstrafrecht?
[psycholoog] adviseert in zijn rapport van 12 april 2025 om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Uit de ‘Wegingslijst Adolescentenstrafrecht’ komt naar voren dat verdachte voor wat betreft zijn handelingsvaardigheden op een beperkt verstandelijk niveau functioneert en dat hij is geneigd te handelen zonder eerst na te denken. Voor wat betreft de pedagogische beïnvloeding is een pedagogische aanpak zowel noodzakelijk als mogelijk, is een continuering van scholing daar waar mogelijk noodzakelijk en heeft verdachte zeker in aanvang nog een groepsgericht leefklimaat nodig.
Op grond van het ASR-wegingskader en het psychologisch onderzoeksrapport ziet de reclassering, net als de Raad voor de Kinderbescherming aan wie de reclassering om advies heeft gevraagd, indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering constateert dat verdachte functioneert op het niveau van iemand met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast wordt meerwaarde gezien van pedagogische beïnvloeding binnen een groepsgericht leefklimaat. Omdat een passende behandeling van verdachte binnen het jeugdstrafrecht echter niet of nauwelijks te realiseren zal zijn en behandeling wel noodzakelijk wordt geacht, adviseert de reclassering het volwassenstrafrecht toe te passen.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 21 jaar en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dan de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht) toepassen voor verdachten tussen de 18 en 23 jaar oud, als de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader en/of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is verstandelijk beperkt, handelt impulsief, kan gevolgen van zijn gedrag moeilijk overzien, is pedagogisch beïnvloedbaar en is gebaat bij een groepsgericht leefklimaat. Verdachte heeft gelet op zijn problematiek een vorm van begeleiding en behandeling nodig, toegepast op zijn problematiek. Hoewel de rechtbank begrijpt dat behandelmogelijkheden in het voordeel van verdachte moeten worden meegewogen, is haar niet duidelijk geworden waarom de benodigde behandeling niet zou kunnen worden opgelegd en gerealiseerd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugdstraf. Het komt de rechtbank oneigenlijk voor om iemand te berechten volgens het volwassenenstrafrecht omdat de behandelmogelijkheden dan wellicht beter zouden zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, en ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 77c Sr een jeugdstraf opleggen. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht kan de begeleiding door de volwassenreclassering plaatsvinden.
De op te leggen straf
De rechtbank acht het gelet op de problematiek van verdachte, waaruit onder meer naar voren komt dat verdachte impulsief handelt en moeite heeft om zijn grenzen aan te geven, van belang dat behandeling plaatsvindt. Sinds verdachte in het [woonvoorziening] verblijft, heeft hij een stabiel bestaan. Hij blijft daarbij wel afhankelijk van externe coaching en bescherming vanuit die woonvoorziening. Het verblijf in het [woonvoorziening] , waar duidelijkheid en structuur is, doet verdachte, zo zegt hij ook zelf, goed. Hij heeft het in het [woonvoorziening] naar zijn zin en er zijn op termijn mogelijkheden om daar in het vrijwillige kader te blijven wonen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte baat heeft bij hulpverlening en verdachte heeft er blijk van gegeven hiervoor open te staan en deze goed te kunnen gebruiken. De positieve ontwikkeling die in gang is gezet, dient naar het oordeel van de rechtbank niet doorkruist te worden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een jeugddetentie van 30 dagen met aftrek van voorarrest, dat de rechtbank op 3 dagen begroot, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten en om het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer] . Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om een dergelijk contactverbod op te leggen. Het toezicht zal worden uitgevoerd door de volwassenreclassering.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.