ECLI:NL:RBZWB:2025:4907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/02/428842 / JE RK 24-2094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met beoordeling van het perspectiefbesluit door de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de beschikking van 16 december 2024 in acht genomen, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was verlengd tot 19 december 2025. De uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgvoorziening bij de grootouders was verlengd tot 19 juli 2025. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder van [minderjarige] was niet aanwezig op de zitting, maar heeft aangegeven de beslissing te accepteren, hoewel zij het er niet mee eens was. De GI heeft aangegeven dat de moeder niet voldoende heeft meegewerkt aan de hulpverlening en dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ligt, maar bij de pleegouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder zorgelijk blijft en dat er geen vooruitgang is geboekt in haar situatie. De kinderrechter heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met de overweging dat dit in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428842 / JE RK 24-2094
Datum uitspraak: 14 juli 2025
nadere beschikking van de kinderrechter over verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
[de pleegouder 1] en [de pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking in deze zaak van 16 december 2024 en alle daarin vermeld stukken;
  • de brief van de GI van 19 mei 2025;
  • de brief van de GI van 3 juni 2025 gericht aan de moeder;
  • de brief van de GI van 3 juni 2025 gericht aan de rechtbank;
  • de op 14 juli 2025 ontvangen e-mail van de moeder.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • de pleegmoeder (mevrouw [de pleegouder 1]).

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 december 2024 de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 december 2025. De uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg (te weten bij oma en (stief)opa) is verlengd tot 19 juli 2025. Het resterende verzoek machtiging uithuisplaatsing tot 19 december 2025 van de GI is aangehouden.
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds 8 december 2023 in het huidige pleeggezin van oma en (stief)opa.

3.De verzoeken

3.1.
Aan de orde is het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De moeder geeft in voormelde e-mail aan dat zij niet aanwezig zal zijn op de zitting. Zij dacht dat haar advocaat haar zou bijstaan, maar haar advocaat heeft gezegd dat zij daarvoor niet de opdracht heeft gekregen.
4.2.
De vertegenwoordigster van de GI handhaaft het resterende verzoek om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. Hij verblijft nu al geruime tijd bij de pleegouders en hij ontwikkelt zich daar goed. Het is de moeder het afgelopen half jaar niet gelukt om haar (thuis)situatie te verbeteren en het is niet te verwachten dat daar binnen afzienbare tijd wel een positieve verandering in gaat komen. De GI vraagt daarom om het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders te bepalen. Er is een brief gestuurd naar de moeder met het perspectiefbesluit. De moeder heeft de jeugdzorgwerker het volgende laten weten:
Wanneer de kinderrechter beslist dat het perspectief niet meer bij mij ligt, dan accepteer ik dat. Ik ben het daar niet mee eens, maar ik accepteer het wel.Volgens de GI werkt de moeder wisselend mee met de betrokken hulpverlening en de beslissingen die genomen moeten worden over [minderjarige]. De komende periode zal er bekeken worden of er een verderstrekkende maatregel eventueel nodig is.
4.3.
De pleegmoeder (oma) stemt in met het resterende verzoek van de GI. Zij is het ook eens met het perspectiefbesluit. Het gaat nu goed met [minderjarige] en het is in zijn belang dat hij bij haar en de grootvader kan blijven wonen. Wanneer de pleegouders niet meer in staat zouden zijn om voor [minderjarige] te zorgen, is de zus van de moeder bereid om de zorg over te nemen. Verder geeft de pleegmoeder aan dat zij er voor zorgen dat [minderjarige] een zo positief mogelijk moederbeeld heeft en behoudt.

5.De nadere beoordeling

Wat zegt de wet?
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de
uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de
verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of
lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing
telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De inhoudelijke beoordeling
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de standpunten die zijn gegeven op de mondelinge behandeling blijkt dat er nog steeds zorgen zijn over [minderjarige]. De situatie is sinds de beschikking van 16 december 2024 vrijwel onveranderd gebleven. Tussen de GI en de moeder was afgesproken dat de moeder contact zou opnemen met de huisarts en zich zou gaan aanmelden bij een afkickkliniek voor een opname om haar middelengebruik te stoppen. Op 7 januari 2025 heeft de jeugdbeschermer de moeder gevraagd of ze een aanmelding had gedaan bij de huisarts voor een verwijzing naar bijvoorbeeld Novadic Kentron. De moeder had aangegeven dat zij dit niet had gedaan en dat zij dat alsnog zou gaan doen. Vervolgens is de moeder uit contact gegaan met de GI. In maart 2025 is moeder opnieuw in contact gekomen met de GI en heeft de moeder aangegeven dat zij zich zou gaan aanmelden voor een opname bij een afkickkliniek. Het is tot op heden onduidelijk of de moeder is opgenomen of dat de aanmelding bij Novadic Kentron verder is doorgezet. Verder blijkt dat de begeleide contactmomenten tussen haar en [minderjarige] nog steeds moeizaam verlopen. De pleegzorgwerker heeft samen met pleegouders ‘de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (CHOP)’ ingevuld. Dit is een hulpmiddel om op een objectieve en inhoudelijk onderbouwde wijze te checken hoe kinderen en ouders hun relatie zo ontspannen en betekenisvol mogelijk kunnen onderhouden. Uit de checklist is onder meer naar voren gekomen dat de frequentie en duur van de contactmomenten omlaag moeten worden gebracht. Zo komt er naar voren dat de contactmomenten niet langer dan één uur mogen duren en één keer in de drie weken mogen plaatsvinden. De begeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en moeder zijn vanaf medio april gewijzigd naar 1 keer in de 3 weken van 16:30 uur-17:30 uur (1 uur). Tot die tijd vonden de contacten elke vrijdag plaats gedurende drie uur. De situatie bij de moeder wordt tot op heden nog steeds als zorgelijk en onveilig ingeschat, aangezien de opname in verband met haar verslavingsproblematiek tot op heden niet van start is gegaan.
5.4.
Naar aanleiding van bovenstaande ontwikkelingen heeft de GI een perspectiefbesluit genomen en dat ook schriftelijk medegedeeld aan de moeder. Wat de GI betreft ligt het perspectief van [minderjarige] niet meer thuis maar bij de pleegouders. Dit betekent dat de GI niet meer zal toewerken aan een thuisplaatsing. Gebleken is dat het met name voor [minderjarige] erg belangrijk is dat er duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief.
5.5.
De GI vraagt de kinderrechter om het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders te bepalen. De kinderrechter merkt hierover op dat het perspectiefbesluit niet is geregeld in de wet. De wet voorziet dan ook niet in de mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere aan hem/haar gelegde verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. De kinderrechter heeft geen redenen om aan het perspectiefbesluit van de GI te twijfelen. Het advies is door gedegen onderzoek tot stand gekomen. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige] het goed heeft bij de pleegouders en dat hij zich daar goed ontwikkelt. De moeder heeft nu al geruime tijd de kans gekregen om te laten zien dat zij een veilige stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] kan bieden. Dat is haar tot op heden niet gelukt en niet te verwachten is dat haar dat binnen afzienbare tijd wel gaat lukken. Het verloop van de tijd, tezamen met de voormelde omstandigheden, maakt dat ook de kinderrechter vindt dat een terugplaatsing van [minderjarige] niet in zijn belang wordt geacht. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en die moet hem worden gegeven. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling niet meer gericht zal zijn op thuisplaatsing van het kind bij de moeder.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter ook van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders moet worden voortgezet. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is in belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter zal dan ook het resterende verzoek van de GI toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg (te weten bij oma en (stief)opa)) met ingang van 19 juli 2025 tot 19 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar tot zover bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van Weterings als griffier, en op schrift gesteld op 23 juli 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.