Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verdere verloop van de procedure
- de moeder (
 - een arts van de HIC-afdeling (
 - een begeleidster van de HIC-afdeling (
 
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 juli 2025 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de nog ongeboren baby voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, vanwege zorgen over het middelengebruik van de moeder. De moeder is zwanger en heeft een verslavingsprobleem met Flakka en alcohol. Tijdens de zitting op 18 juli 2025 zijn de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot herroeping van de eerdere spoedbeslissing van 7 juli 2025, waarbij de baby voorlopig onder toezicht was gesteld.
De kinderrechter heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt en heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De ontwikkeling van de ongeboren baby wordt ernstig bedreigd door het middelengebruik van de moeder. De kinderrechter heeft besloten de voorlopige ondertoezichtstelling te verlengen van 21 juli 2025 tot 7 oktober 2025, om de veiligheid en gezondheid van de moeder en het ongeboren kind te waarborgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder ondersteuning nodig heeft in een gedwongen kader, omdat zij niet in staat lijkt om zelfstandig te stoppen met het gebruik van verdovende middelen.