ECLI:NL:RBZWB:2025:4917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436592 / JE RK 25-1090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 18 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is sprake van een ernstig verstoorde communicatie en samenwerking tussen hen, wat leidt tot een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorgen weg te nemen en dat er geen vertrouwen is tussen hen en de betrokken hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en een veilige omgeving te creëren voor haar. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland de regie gegeven over het proces en benadrukt het belang van contactherstel tussen de vader en de GI.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436592 / JE RK 25-1090
Datum uitspraak: 18 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad met bijlagen van 17 juni 2025, ontvangen op 17 juni 2025;
  • een e-mailbericht van de vader van 22 juni 2025, ontvangen op 11 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 24 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot
24 april 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de andere ouder met
gezag, te weten de moeder, met ingang van 24 april 2023 en tot 24 oktober 2023.
2.3.
Bij beschikking van 20 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] verlengd tot 24 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van 11 april 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling
van [minderjarige] verlengd, met ingang van 24 april 2024 tot 24 april 2025. Tevens heeft de
kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag
verlengd, met ingang van 24 april 2024 en tot 15 mei 2024.
2.5.
Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 22 april 2025 en tot 6 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 30 april 2025.
2.6.
Bij beschikking van 30 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 6 mei 2025 en tot 22 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. Het lukt de ouders niet om samen de zorgen weg te nemen. Tussen de ouders is er geen sprake van communicatie en onderling vertrouwen waardoor er geen samenwerkingsrelatie tot stand kan komen. Ook tussen de vader en de GI is er geen sprake van een samenwerking nu de vader de contacten met de hulpverlening heeft stopgezet. Het is van belang dat er en een constructieve samenwerking tussen partijen ontstaat, zodat [minderjarige] kan genieten van onbelast contact met haar beide ouders. De Raad wil hierbij benadrukken dat de vader hier een eigen aandeel in heeft. Gelet op het voorgaande is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het primaire doel voor de komende tijd is dan ook contactherstel tussen de vader en de GI. Pas daarna kan gewerkt worden aan de communicatie tussen beide ouders.
4.2.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI geeft aan dat zij probeert om aan de wensen van vader te voldoen. Zo is er een wijziging in jeugdbeschermer geweest en heeft er ook een wijziging van hulpverleningsinstantie plaatsgevonden die de omgang begeleidt. Het is altijd de intentie van de GI om een samenwerkingsrelatie op te bouwen, alleen ziet de GI dat het op deze manier niet gaat. De vader is niet in contact met de GI en werkt niet mee aan de ingezette hulpverlening. Op deze manier is het lastig om stappen te zetten. Desgevraagd is de GI bereid om te kijken naar mogelijkheden om de samenwerking te verbeteren. Mediation is nog niet geprobeerd, maar kan wellicht helpend zijn.
4.3.
De advocaat verzoekt primair afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt de advocaat om het verzoek toe te wijzen, met een verzoek aan de GI om haar opstelling ten opzichte van de vader te wijzigen zodat de vader zich gezien, gehoord en erkend voelt. De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de vader moeite heeft met het verzoek. Hij vraagt zich af wat de meerwaarde is van een ondertoezichtstelling, als het op deze manier wordt voortgezet. De vader begrijpt niet waarom het GGO-traject wordt ingezet. De vader licht toe dat er in het verleden problemen waren. Hier heeft hij toen zelf hulp voor gevraagd, maar deze hulp werd niet ingezet. Al die jaren is er sprake geweest van goed genoeg ouderschap, en nu opeens niet meer. Hulpverlening komt volgens hem nu te laat. De vader heeft het gevoel dat hij zijn leven aan het verliezen is door al de ingezette trajecten. [minderjarige] woont niet meer bij hem en hij heeft weinig tot geen contact meer met [minderjarige]. Ook lijdt zijn werk eronder, terwijl hij financieel ook iets moet betekenen voor [minderjarige]. Dit vindt hij erg spijtig en frustreert hem. Op deze manier heeft een ondertoezichtstelling volgens hem geen nut. Kleine details worden uitvergroot, positieve dingen worden niet belicht en de fouten die in het verleden zijn gemaakt worden steeds opgerakeld. Er is geen sprake van een samenwerking en er wordt geen perspectief gesteld. De vader heeft er dan ook geen vertrouwen meer in. De vader voelt zich niet gezien en gehoord en mist op bepaalde vlakken een stuk erkenning. Hierdoor kan er niet gewerkt worden aan een vertrouwensrelatie tussen partijen. De vader is altijd bereid geweest om samen tot een oplossing te komen, maar het vertrouwen moet van beide kanten komen. Daarnaast is er in de afgelopen twee jaar niet gewerkt aan het verbeteren van de oudercommunicatie en naar een uitbreiding van de omgang. Dit terwijl [minderjarige] graag contact heeft met beide ouders en ook gezien wordt dat wanneer de vader en [minderjarige] contact hebben met elkaar, dit positief en liefdevol verloopt. Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling moeten er concrete doelen worden opgesteld om zo te kunnen werken naar een afronding van de ondertoezichtstelling. Hier is geen sprake van. Een ondertoezichtstelling heeft dan ook geen meerwaarde. Aan de andere kant beseft de vader zich ook dat wanneer er geen ondertoezichtstelling meer is, er helemaal geen contact met [minderjarige] tot stand komt. Dit betreft ook geen wenselijke situatie.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de Raad toewijzen en de ondertoezichtstelling verlenen voor de duur van twaalf maanden, met ingang 18 juli 2025 van en tot 18 juli 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is nog steeds sprake van fors onderling wantrouwen tussen de ouders. Als gevolg van de strijd die de ouders als ex-partners voeren en het wederzijdse wantrouwen zijn de ouders niet in staat om met elkaar te communiceren over zaken met betrekking tot [minderjarige]. [minderjarige] ervaart hier spanningen van en in het verleden heeft dit zich geuit in grenzeloos gedrag. Het is voor [minderjarige] niet mogelijk om onbelast contact te hebben met haar beide ouders. De vader heeft de bezoekmomenten meermaals stopgezet en het laatste bezoekmoment is vroegtijdig stopgezet doordat de vader meerdere belastende opmerkingen heeft gemaakt (hetgeen kan leiden tot een loyaliteitsconflict). Op dit moment heeft de vader weinig tot geen contact met [minderjarige]. Dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk. Daarnaast is er sprake van een verstoorde verstandhouding tussen de vader en de GI. De vader voelt zich niet gezien, gehoord en mist op bepaalde vlakken erkenning. Hierdoor heeft hij geen vertrouwen in de GI en heeft hij de contacten met de hulpverlening stopgezet.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders momenteel onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen die er zijn weg te nemen. De kinderrechter stelt vast dat de ouders niet met elkaar op een lijn liggen en dat er geen sprake is van een samenwerking, communicatie of vertrouwen tussen beiden. Dit belemmert de inzet van de hulpverlening. Het is de verwachting dat de ouders zonder de inzet van de juiste hulp niet in staat zijn om een verandering te bewerkstelligen en vol te houden. Gelet op het voorgaande is een gedwongen kader noodzakelijk.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige] functioneert leeftijdsadequaat of naar haar eigen mogelijkheden op sociaal-emotioneel en cognitief gebied;
  • [minderjarige] heeft een veilig en onbelast contact met beide ouders;
  • In het contact met ouders heeft [minderjarige] de ruimte om positief te zijn over de ene ouder tegenover de andere ouder;
  • [minderjarige] ervaart voldoende rust, stabiliteit en voorspelbaarheid over wanneer ze welke ouder ziet;
  • [minderjarige] krijgt de ruimte om de gebeurtenissen vanuit het verleden te verwerken, bijvoorbeeld middels behandeling wanneer zij hieraan toe is;
  • Er is zicht op de opvoedsituatie bij beide ouders.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te bewaken. De kinderrechter wil benadrukken dat het vooral van belang is dat er in de komende periode contactherstel gaat plaatsvinden tussen de vader en de GI, zodat de reeds ingezette hulpverlening en de begeleide omgangsmomenten doorgang kunnen vinden. Het is zowel aan de vader als aan de GI om over en weer erkenning te geven en om samen te zoeken naar weg vooruit, in plaats van naar het verleden te kijken. Wellicht is een vorm van bemiddeling, bijvoorbeeld mediation, een optie.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 18 juli 2025 en tot 18 juli 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 28 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.