ECLI:NL:RBZWB:2025:4954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/02/436345 / JE RK 25-1044
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met instabiliteit en onveiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 juli 2025 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreigingen die de kinderen ondervinden door instabiliteit, onduidelijkheid en onveiligheid in hun thuissituatie. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben te maken met persoonlijke problematiek en een conflictueuze relatie, wat de opvoeding van de kinderen bemoeilijkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juli 2025 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen in een loyaliteitsconflict verkeren en dat de huidige vrijwillige hulpverlening niet voldoende is om de situatie te stabiliseren. Daarom is besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en hen een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen direct van kracht zijn. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] loopt tot haar meerderjarigheid in 2026, terwijl die van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 17 juli 2026 duurt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436345 / JE RK 25-1044
Datum uitspraak: 17 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, ZEELAND-WEST-BRABANT,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek of via een brief aan de kinderrechter. Alleen [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt. Zij heeft met de kinderrechter gesproken op 14 juli 2025. De kinderrechter heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige 1] heeft verteld. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij een woon/behandelgroep van [jeugdzorg] .
2.3.
[minderjarige 3] woont bij de moeder.

3.De verzoeken

Ten aanzien van [minderjarige 1] :
3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] onder toezicht te stellen tot haar meerderjarigheid, zijnde tot [geboortedag 1] 2026.
3.2.
Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen tot haar meerderjarigheid, zijnde tot [geboortedag 1] 2026.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
3.3.
De Raad verzoekt [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
3.4.
Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van [minderjarige 3]
3.5.
De Raad verzoekt [minderjarige 3] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van allen:
3.6.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De minderjarigen hebben ieder hun kind-eigenproblematiek en kennen een belast verleden. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld en hebben op jonge leeftijd veel instabiliteit en onveiligheid ervaren. De minderjarigen zitten in een loyaliteitsconflict. Er zijn al jaren problemen in de relatie tussen de ouders en er zijn conflicten over de opvoeding van de minderjarigen. De ouders zijn sinds eind 2024 uit elkaar en hebben een ‘knipperlichtrelatie’. Het lukt hen niet om op een zakelijke en constructieve wijze met elkaar te communiceren. Voor de ouders is het lastig om hierin naar hun eigen aandeel te kijken. Ook hebben zij ieder te maken met eigen persoonlijke problematiek. Zo is de vader bekend met PTSS en de moeder met borderline.
4.2.
[minderjarige 1] verblijft al geruime tijd bij [jeugdzorg] in [geboorteplaats 2] . Zij liet thuis en op school negatief en opstandig gedrag zien. Het doel is om met [minderjarige 1] toe te werken naar zelfstandigheid. [minderjarige 2] heeft door zuurstoftekort bij de geboorte een hersenbeschadiging opgelopen waardoor zij een ontwikkelingsachterstand heeft en functioneert op een leeftijd van ongeveer 6/7 jaar. [minderjarige 2] heeft angst- en stemmingsklachten. Bij haar is sprake van een onveilige hechtingsrelatie met de ouders. [minderjarige 2] vertoont kenmerken van ADHD, chronische traumatisering en mogelijk preverbaal trauma. Sinds april 2023 woont [minderjarige 2] bij [jeugdzorg] in Chaam. Vermoed wordt dat bij [minderjarige 3] , die bij de moeder woont, sprake is van dyspraxie (een motorische ontwikkelingsstoornis), maar de diagnose kan niet worden gesteld. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige 3] . Hij zit goed in zijn vel, kan cognitief meekomen en ook sociaal-emotioneel gaat het goed. School heeft geen zorgen over hem.
4.3.
Er is verschillende hulpverlening in het vrijwillige kader bij het gezin betrokken, echter lukt het niet om de situatie te stabiliseren en structureel te veranderen. Het is zeer lastig om goed overzicht te bewaren en regie te houden, dan wel te voeren. Hoewel de ouders de hulpverlening altijd hebben geaccepteerd, wordt ook gezien dat de hulpverlening versnipperd is geraakt. Daarom zou er één aanspreekpunt moeten zijn in de vorm van een jeugdbeschermer, die kan zien wat nodig is en hulpverlening met elkaar kan verbinden. Dit zal de ouders ontlasten.
4.4.
De Raad vindt het belangrijk en wenselijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijkheid verkrijgen over hun toekomstperspectief met betrekking tot het wonen. Er dient zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden een besluit te komen over waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder op mogen en kunnen gaan groeien. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] kunnen hier niet langer over in onzekerheid blijven, dit gezien hun kind-eigenproblematiek, hun leeftijd en de tijd die zij al niet meer thuis bij (een van) de ouders wonen.

5.Het standpunt van belanghebbenden en informant

5.1.
De vader brengt, samengevat, naar voren dat hij akkoord is met het verzoek. De ondertoezichtstelling ziet hij als een kans om de situatie te verbeteren. Een jeugdbeschermer die alles rondom hulpverlening kan coördineren, zal helpend zijn.
5.2.
De moeder brengt, samengevat, naar voren dat ook zij zich in het verzoek kan vinden. De situatie is pittig en zwaar. Inmiddels kunnen de ouders weer met elkaar overweg. Met name voor [minderjarige 3] , die nog thuis woont, is dat belangrijk. De moeder ziet dat de rol van de jeugdbeschermer nodig is en hoopt op een duurzame oplossing voor de toekomst, waarbij er ook aandacht is voor de periode na de meerderjarigheid van [minderjarige 1] .
5.3.
De GI verklaart, samengevat, als volgt. De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad. Er is per direct een jeugdschermer beschikbaar die zich in kan zetten voor dit gezin. De GI is het met de Raad eens dat er voor [minderjarige 1] een perspectief moet komen over wat haar situatie is wanneer zij meerderjarig wordt. Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten plannen worden gemaakt over hoe het in de toekomst verder moet. Dat [minderjarige 3] zich nu positief ontwikkelt is goed en dat moet voortduren.

6.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat
de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig wordt bedreigd. Zij hebben in hun leven veel instabiliteit, onduidelijkheid en onveiligheid gekend. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld en van persoonlijke problematiek van de ouders. Zij bevinden zich in een loyaliteitsconflict en hebben last van de problemen tussen de ouders, die niet constructief en zakelijk met elkaar kunnen communiceren over de opvoeding. Daarnaast hebben [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ieder hun kind-eigenproblematiek, waarvoor de kinderrechter hier kortheidshalve verwijst naar rechtsoverweging 4.2.
6.3.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. Ondanks jarenlange en intensieve inzet van vrijwillige hulpverleningstrajecten (o.a. IAG en ouderschapsbemiddeling) blijven de zorgen
over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bestaan. Om de doelen te bereiken hebben de ouders (persoonlijke) hulpverlening nodig, maar ook gezamenlijke hulpverlening. De kinderrechter overweegt met de Raad dat het zwaartepunt van de hulpverlening bij de ouders moet komen te liggen, omdat bij hen de oplossing ligt om de opvoedingsomgeving ten positieve te keren in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Wanneer de opvoedingsomgeving rustiger en stabieler is, kan er gekeken worden of er behoefte is aan inzet van individuele hulpverlening voor [minderjarige 1] en/of [minderjarige 3] . Daarbij kan gedacht worden aan hulpverlening om de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. De kinderrechter vindt het knap van de ouders dat ze een manier hebben gevonden om weer contact met elkaar te kunnen hebben als het over de minderjarigen gaat.
6.4.
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daarom onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal worden toegewezen voor de duur van één jaar. De kinderrechter stelt [minderjarige 1] onder toezicht tot haar meerderjarigheid, zijnde [geboortedag 1] 2026. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat langdurige inzet van hulpverlening nodig zal zijn. Daarnaast heeft de GI tijd nodig om de complexe problematiek verder in kaart te brengen, betrokken hulpverlening met elkaar te verbinden en een visie te vormen over het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de ouders een ondertoezichtstelling ondersteunen en de coördinerende en monitorende functie van de GI helpend kan zijn.
Doelen
6.5.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
A. Doelen ten aanzien van de ouders:
• Ouders communiceren constructief met elkaar en kunnen afspraken maken over belangrijke zaken in de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en houden zich hier ook aan;
• Ouders geven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (emotioneel) toestemming om een onbelast contact te hebben met de andere ouder;
• Ouders uiten zich respectvol dan wel neutraal over elkaar en accepteren ieders rol in het leven van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
• Ouders zetten de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorop;
• Ouders hebben meer inzicht in hun eigen aandeel in de verstoorde dynamiek / reactie-patronen, en wat dit betekent voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
• Ouders hebben hun verleden met elkaar (ingrijpende gebeurtenissen tijdens en na de scheiding) en de emoties die hiermee gepaard gaan (die belemmerend zijn in het contact) verwerkt.
Doelen ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] :
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op in een stabiele en veilige opvoedingsomgeving wat betekent dat zij niet worden belast met de emoties van ouders, ruzies en de communicatie- en samenwerkingsproblemen tussen ouders;
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen op een structurele en vooral onbelaste manier omgang hebben en een band onderhouden met beide ouders;
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] krijgen en voelen de ruimte om hun emoties, behoeften en wensen kenbaar te maken (aan beide ouders en hulpverlening);
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ervaren dat praktische zaken zonder spanning voor hen geregeld kunnen worden door ouders;
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen zichzelf zijn, ongeacht bij welke ouder zij verblijven en kunnen hun eigen identiteit ontwikkelen;
• [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zitten goed in hun vel en functioneren op school op het niveau dat zij (aan)kunnen, doordat zij zich geen zorgen hoeven te maken over de situatie tussen hun ouders;
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een duidelijk toekomstperspectief met betrekking tot het wonen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.6.
Artikel 1:265b lid 1 en 2 BW bepaalt dat de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.7.
De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. Zij verblijven beiden al geruime tijd bij [jeugdzorg] en er zijn geen mogelijkheden om bij een van de ouders te wonen. Nu de kinderrechter hen onder toezicht zal stellen van de GI, dient hun verblijf bij [jeugdzorg] met een machtiging tot uithuisplaatsing geformaliseerd te worden. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, betekent dit in de praktijk dat er niets verandert, behalve dat de machtiging tot uithuisplaatsing het verblijf bij [jeugdzorg] bestendigt; [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijven waar zij nu zijn.
6.8.
Ten aanzien van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , sluit de kinderrechter aan bij de duur van hun ondertoezichtstelling.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 17 juli 2025 tot [geboortedag 1] 2026;
7.2.
stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 17 juli 2025 tot 17 juli 2026;
7.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 juli 2025 tot [geboortedag 1] 2026,
7.4.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 juli 2025 tot 17 juli 2026;
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 29 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.