In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 31 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 1.163.000 per 1 januari 2021, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 869.000. In de beroepsprocedure stelde de heffingsambtenaar een waarde van € 813.000 voor, maar later werd dit bij brief van 15 juli 2025 aangepast naar € 799.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en komt tot de conclusie dat de WOZ-waarde in goede justitie op € 775.000 moet worden vastgesteld. Dit leidt tot een gegrond beroep, waarbij de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigt en de aanslagen OZB en rioolheffing dienovereenkomstig vermindert. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.100,50 bedragen.