ECLI:NL:RBZWB:2025:4997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
25/3339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning

Op 1 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Verzoeker had op 6 augustus 2024 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het college, dat op 7 mei 2024 een omgevingsvergunning had geweigerd voor het gebruiken van een woning voor flexbewoning. In reactie op een last onder dwangsom die op 24 juni 2025 aan verzoeker was opgelegd, vroeg hij de voorzieningenrechter om het besluit van 7 mei 2024 tijdelijk op te schorten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van (spoedeisend) belang, omdat het college had medegedeeld dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom werd opgeschort in afwachting van de uitspraak in het beroep. Hierdoor had verzoeker geen belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en besliste dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het eventueel betaalde griffierecht zal worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3339

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college.

Inleiding

Verzoeker heeft op 6 augustus 2024 beroep (BRE 24/5941) ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het college van 7 mei 2024 (verzonden op 27 juni 2024), over het weigeren van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van de woning aan [adres] in [plaats 2] voor flexbewoning.
Het college heeft op 24 juni 2025 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoeker, vanwege het in strijd met het omgevingsplan gebruiken van de woning voor flexbewoning.
Op 7 juli 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om het besluit van 7 mei 2024 in verband met de last onder dwangsom tijdelijk op te schorten tot een definitieve uitspraak is gedaan in de lopende beroepsprocedure.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. In een e-mailbericht van 14 juli 2025 heeft het college aan de rechtbank medegedeeld dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt opgeschort in afwachting van de uitspraak in het beroep met betrekking tot de weigering van de omgevingsvergunning (BRE 24/5941). De rechtbank heeft verzoeker schriftelijk gevraagd om aan te geven of dit voor hem aanleiding gaf om het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. De rechtbank heeft daarop geen reactie ontvangen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij zijn verzoek. Uit het verzoekschrift leidt de voorzieningenrechter af dat verzoeker het verzoek heeft ingediend, om te voorkomen dat hij dwangsommen verbeurt voordat uitspraak is gedaan in het beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning. Omdat het college heeft besloten dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot uitspraak is gedaan in dat beroep, heeft verzoeker geen belang bij de gevraagde voorziening.
4. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De rechtbank zal het eventueel betaalde griffierecht terugbetalen op grond van artikel 8:82, vierde lid, onder a, van de Awb.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 1 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.