ECLI:NL:RBZWB:2025:5023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/02/437154 / JE RK 25-1185 (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 9 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een (nadere) beschikking gegeven in een zaak betreffende de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders van de minderjarigen zijn met het ouderlijk gezag belast, maar hebben een zware zorgindicatie en zijn niet in staat om zelfstandig voor de kinderen te zorgen. De kinderen zijn zeven weken te vroeg geboren en verblijven momenteel in een ziekenhuis. De Raad heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de ouders, die beiden begeleiding nodig hebben vanwege hun verstandelijke beperkingen en psychiatrische problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en heeft besloten dat de kinderen tijdelijk bij de oma vaderszijde geplaatst moeten worden na hun ontslag uit het ziekenhuis. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de ouders de kans gegeven om te laten zien dat zij met professionele ondersteuning in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/437154 / JE RK 25-1185
(spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
C/02/436838 / JE RK 25-1143
ondertoezichtstelling
Datum uitspraak: 9 juli 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing en een verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaken van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag] 2025 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag] 2025 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Amstelveen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Amstelveen,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- de in de zaak met het kenmerk C/02/437154 / JE RK 25-1185 op 30 juni 2025 gegeven tussenbeslissing en de daarin genoemde stukken.
1.2
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 9 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de advocaat van de ouders;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met het ouderlijk gezag Over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op dit moment in een ziekenhuis in [plaats 1] .
2.3.
Ingevolge de beschikking van de kinderrechter van 22 april 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] - op dat moment nog ongeboren - voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 april 2025 tot 22 juli 2025.
2.4.
Op 30 juni 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg tot 13 juli 2025, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek (C/02/437154 / JE RK 25-1185).

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar.
3.2.
Verder is aan de orde het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden, te weten tot 30 september 2025.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Door en namens de Raad is ter onderbouwing van de verzoeken schriftelijk en mondeling - samengevat - aangevoerd dat de ouders begeleid wonen bij [begeleid wonen] te [woonplaats] . Dit betreft een woonvoorziening voor volwassenen met een licht tot matige verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek of gedragsproblematiek. De ouders hebben ieder afzonderlijk een indicatie met zorgzwaarte VG6 en VG7, dit betreft
24 uurs zorg binnen een instelling voor verstandelijk beperkten. Daarnaast heeft de moeder een stofwisselingsziekte. Daarvoor moet zij goed op haar voedingspatroon letten, medicijnen slikken en staat zij onder medische controle van het ziekenhuis. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn zeven weken te vroeg geboren. Zij verbleven aanvankelijk in het [kinderziekenhuis] . Inmiddels zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis te [plaats 1] . Zij dienen daar op advies van de kinderarts opgenomen te blijven tot aan de oorspronkelijke bevallingsdatum, wat neerkomt op een periode van nog circa vijf weken. De Raad heeft een verzoek ingediend om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen vanuit de verwachting dat een besluit tot overplaatsing van de tweeling naar een ander regulier ziekenhuis - niet in de huidige woonregio van de ouders - op veel verzet bij de ouders zou stuiten en tot extra stress en spanningen zou leiden. Ook werd daardoor nog geen mogelijkheid gezien om te onderzoeken waar de tweeling na ontslag uit het ziekenhuis (voorlopig) geplaatst zal kunnen worden.
4.2.
De Raad is op grond van de hiervóór beschreven feiten en omstandigheden nog steeds van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Daarbij betrekt de Raad dat op dit moment nog onduidelijk is of de tweeling complicaties zal ondervinden door de vroeggeboorte en de mogelijke invloed van de ziekte van de moeder op hun gezondheid en ontwikkeling. Los daarvan is gebleken van grote zorgen over de zorg- en opvoedvaardigheden van de ouders. Beide ouders hebben een forse zorgindicatie voor 24 uurs zorg binnen een instelling voor verstandelijk beperkte mensen. Dit maakt dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren en zij continu behoefte hebben aan begeleiding, die momenteel door [begeleid wonen] wordt geboden. Door [begeleid wonen] is geconstateerd dat de ouders zich moeilijk laten begeleiden. Daarbij komt dat door de William Schrikker Stichting aangifte is gedaan tegen de vader van fysieke agressie naar een jeugdbeschermer tijdens een huisbezoek.
4.3.
De Raad betrekt tevens bij zijn standpunt dat de moeder uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft, te weten [naam 1] (9) en [naam 2] (4). De moeder is samen met de vader van deze twee minderjarigen over hen met het gezag belast. Aanvankelijk was sprake van een positieve zorg- en opvoedsituatie, waarbij de oma moederszijde steunend was voor de moeder en de vader van [naam 1] en [naam 2] . Echter is die ondersteuning op enig moment weggevallen. Beide kinderen zijn vervolgens onder toezicht gesteld; [naam 1] woont nu bij zijn vader en [naam 2] is in een gezinshuis geplaatst. De moeder maakt bezwaar tegen deze situatie. Zij heeft momenteel geen contact met [naam 1] en [naam 2] .
4.4.
Gebleken is dat de moeder niet goed let op haar gezondheid, dat zij haar dieet niet goed volgt en zij de haar voorgeschreven medicatie in verband met haar stofwisselingsziekte niet goed inneemt. Daarnaast laten de ouders zien geen realistische inschatting te kunnen maken van hun mogelijkheden om levens-, zorg- en opvoedtaken op zich te nemen. Bij een belangrijk deel van deze taken hebben zij behoefte aan professionele begeleiding en ondersteuning, dit wordt door hen niet als zodanig onderkend. Een bijkomende zorg is dat de ouders zich onvoldoende open stellen voor de aan hen geboden hulpverlening en ondersteuning en zij naar hulpverleners een agressieve opstelling hebben laten zien. Daarbij komt dat de ouders het voornemen hebben geuit om te verhuizen naar de regio [plaats 2] , waar oma vaderszijde woont, terwijl ten tijde van het onderzoek niet is gebleken van concrete plannen daaromtrent. Bovendien kunnen beide ouders wegens hun zorgindicaties niet zonder passende begeleiding, zoals die nu door [begeleid wonen] wordt geboden, zelfstandig elders gaan wonen. De mentor van de ouders heeft dit als zodanig bevestigd en heeft daaraan toegevoegd dat de ouders in elk geval niet samen met de tweeling in hun huidige woning zullen kunnen verblijven.
4.5.
Alle voormelde feiten en omstandigheden zorgen ervoor dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment nog erg onzeker en onduidelijk is. Daarom handhaaft de Raad zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar en ook het verzoek tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg voor de aldus gevraagde (nog resterende) periode. Met het laatst genoemd verzoek beoogt de Raad [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na ontslag uit het reguliere ziekenhuis - voorlopig - te plaatsen bij de oma vaderszijde. Er heeft inmiddels bij deze oma een screening plaats gevonden. Gebleken is dat daarnaast de overgrootmoeder vaderszijde in het geheel een rol van betekenis vervult. Er blijkt sprake van een goede band tussen haar en de vader. Daarvan uitgaande acht de Raad het in elk geval van belang dat ook deze overgrootmoeder in het nader onderzoek wordt betrokken, maar de Raad benadrukt dat het verzoek tot uithuisplaatsing van de tweeling ziet op een plaatsing bij de oma vaderszijde, niet bij de overgrootmoeder.
4.6.
Doelstellingen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing gewerkt moet (blijven) worden zijn:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontvangen passende zorg; in eerste instantie wordt
die geleverd in het ziekenhuis, met name de (extra) zorg die zij nodig
hebben vanwege de vroeggeboorte en mogelijk bijkomende complicaties; tijdens het verblijf in het ziekenhuis zal oma vaderszijde veel bij de kinderen aanwezig zijn in het ziekenhuis om de hechting op gang te brengen;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een goed contact met beide ouders en de ouders zijn bij hen betrokken; de ouders zijn in het ziekenhuis aanwezig en zij binden zich aan de
kinderen; bezoeken van de ouders aan de kinderen vinden onder begeleiding plaats;
na het ontslag van de kinderen uit het ziekenhuis zullen de ouders zoveel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld om de kinderen te bezoeken. Ondertussen wordt er gezocht naar een passende woning met 24 uurs zorg voor ouders in de omgeving van [plaats 2] , in de buurt van oma vaderszijde en haar gezin;
- duidelijk is binnen de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wie hun toekomstige opvoeders zijn; in deze periode moet bekeken worden waar de tweeling na ontslag uit het ziekenhuis kan worden opgevangen, waarbij oma vaderszijde op dit moment een belangrijke optie is; daarna moet er een plan zijn opgesteld, waaruit blijkt waar de kinderen op de langere termijn zullen verblijven.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Namens de GI is mondeling naar voren gebracht dat zij achter de verzoeken van de Raad kan staan. De GI concludeert op grond van haar bevindingen dat de ouders wegens hun beperkingen over onvoldoende capaciteiten beschikken om de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. Zij verwacht dat deze zorgen, ook met de inzet van intensieve hulp en begeleiding in een verplicht kader, niet voldoende zullen afnemen. De situatie van [naam 1] en [naam 2] , waarbij de zorg en opvoeding met ondersteuning enige tijd wel goed is verlopen, is niet vergelijkbaar met die van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bovendien betrof het hier een andere vader. Verder wijst de GI specifiek op de afwerende en bij momenten agressieve opstelling die de ouders tot nu toe naar de hulpverlening hebben laten zien. Ook lijken de ouders telkens een andere persoon of instantie te kiezen, op wie zij hun ongenoegen projecteren. De GI sluit niet uit dat bij die opstelling vooral onmacht een rol speelt. Ten slotte betrekt de GI bij haar standpunt dat niet is gebleken dat de ouders, of in elk geval de vader, volledig achter een - voorlopige - plaatsing van de tweeling na ontslag uit het ziekenhuis bij oma vaderszijde kunnen staan. Dit temeer omdat de vader de wens heeft geuit dat de overgrootmoeder een belangrijkere rol in het geheel zal krijgen. Wel deelt de GI het standpunt van de Raad dat de overgrootmoeder bij het hulpverleningstraject dient te worden betrokken.

6.Het standpunt van de ouders

6.1.
Namens de ouders is door hun advocaat aangevoerd dat de ouders begrijpen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig nog extra medische zorg en controles nodig hebben en dat ook na het ontslag uit het ziekenhuis nog zorg en ondersteuning in een verplicht kader in hun belang noodzakelijk is. De ouders verzetten zich niet tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling, wel zijn zij van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de overgrootmoeder vaderszijde geplaatst zouden moeten worden als blijkt dat ze na de ziekenhuisopname nog niet bij de ouders zouden kunnen verblijven. Verder willen de ouders dat hen de kans wordt geboden om te laten zien dat zij voldoende leerbaar zijn en dat zij in staat zijn met professionele ondersteuning en begeleiding zelfstandig voor de tweeling te zorgen. Daartoe hebben de ouders concrete voorbereidingen getroffen om binnen zeer afzienbare tijd naar [plaats 3] te verhuizen. Ook hebben zij in dat verband 24-uurs begeleiding en hulpverlening geaccepteerd van het [zorgkantoor] te [plaats 3] . Vorige week heeft daarvoor het intakegesprek plaats gevonden. De ouders hopen/verwachten dat er voorlopig intensief wordt ingezet op (begeleid) contact tussen hen en de tweeling, dit opdat het hechtingsproces niet wordt verstoord.

7.De beoordeling

7.1.
Aan de kinderrechter ligt allereerst voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 30 juni 2025 moet worden herroepen. Daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook de actuele gegevens tot de overtuiging strekken dat de bij die beslissing verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was om de op dat moment in gang gezette overplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] per die datum naar een ander (regulier) ziekenhuis op rustige en verantwoorde wijze mogelijk te maken en te borgen, nadrukkelijk rekening houdend met de problematiek van de ouders en de kwetsbare positie van deze pasgeborenen.
7.2.
Ten aanzien van het resterende deel van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing en het verzoek tot ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter als volgt.
7.3.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:255 eerste lid BW een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder(s) die het gezag uitoefenen, niet of onvoldoende worden geaccepteerd door hen worden geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn.
7.4.
Als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265b BW op verzoek van de Raad de GI (belast met de ondertoezichtstelling) machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
7.5.
Naar het oordeel van de kinderrechter blijkt uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling van ernstige zorgen over de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zowel tijdens de zwangerschap als na hun geboorte. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn zeven weken te vroeg geboren. Sindsdien ontvangen zij medische zorg, aanvankelijk vanuit het [kinderziekenhuis] , van waaruit zij naar een regulier ziekenhuis in [plaats 1] zijn overgeplaatst. Daar dienen zij opgenomen te blijven tot aan de oorspronkelijke bevallingsdatum. De ouders hebben ieder een zware zorgindicatie, wat concreet inhoudt dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren en blijvend op 24-uurs zorg zijn aangewezen. De ouders worden op dit moment begeleid door het [begeleid wonen] in de regio [woonplaats] . De ouders hebben laten zien, zowel naar het [begeleid wonen] als naar de GI in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling, dat zij zich niet consequent weten open te stellen voor de noodzakelijke zorg en ondersteuning. Ook is gebleken dat de vader, mogelijk vanuit onmacht, naar de betrokken hulpverlening fysieke agressie heeft laten zien.
7.6.
Gelet op de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsook die van de ouders, is een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen de komende weken nog in het ziekenhuis moeten verblijven. De ouders zijn ambivalent ten aanzien van een al dan niet tijdelijk aansluitend verblijf van [minderjarige 1] in [minderjarige 2] bij de oma vaderszijde. Zij willen de kans krijgen om, zodra zij naar [plaats 3] zullen zijn verhuisd, te laten zien dat zij met de professionele ondersteuning en begeleiding van [zorgkantoor] zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zorgen. De kinderrechter is met de Raad en de GI van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat ze aansluitend bij de oma vaderszijde zullen verblijven. Er heeft inmiddels een screening plaatsgevonden en volgens de Raad en de GI is dit de beste optie.
7.7.
Op grond hiervan is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan en zij zal dit verzoek dan ook toewijzen. Verder is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een regulier ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg (bij de oma vaderszijde) noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook dat verzoek zal worden toegewezen.

8.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak C/02/436838 / JE RK 25-1143
8.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 22 juli 2025 tot 22 juli 2026;
in de zaak C/02/437154 / JE RK 25-1185
8.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg (oma vaderszijde) met ingang van 13 juli 2025 tot 30 september 2025;
8.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 17 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.