In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de invorderingsambtenaar beoordeeld. De invorderingsambtenaar had op 17 december 2024 het administratieve beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat deze op 24 februari 2024 gemeentelijke belastingen had ontvangen voor het jaar 2024. Belanghebbende had verzocht om uitstel van betaling, wat gedeeltelijk werd verleend voor de onroerende zaakbelastingen, maar niet voor de rioolheffing. De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is om inhoudelijk te oordelen over de afwijzing van het verzoek tot uitstel van betaling, omdat dit onder de Invorderingswet 1990 valt. Het geschil kan enkel aan de civiele rechter worden voorgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, maar gelast de invorderingsambtenaar wel om het griffierecht van € 53 aan belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.