ECLI:NL:RBZWB:2025:5097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
02-018527-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord, veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft een moordverdenking die op 16 januari 2025 in Oostburg plaatsvond, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, waardoor hij is vrijgesproken van moord. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van doodslag, wat wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte heeft dit feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien de ernstige geestelijke problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, ter hoogte van € 39.620,38, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-018527-25
vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [land] ),
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman: mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekker, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 januari 2025 in Oostburg [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachte raad, van het leven heeft beroofd door hem met een mes in zijn hals te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, waardoor verdachte vrijgesproken moet worden van de (impliciet) primair ten laste gelegde moord. De (impliciet) subsidiair ten laste gelegde doodslag kan op basis van het dossier wel wettig en overtuigend worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er bij verdachte sprake is geweest van vol opzet op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord, nu niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Aan de beoordeling van de doodslag kan de rechtbank niet toekomen, omdat slechts moord en niet tevens (impliciet) subsidiair doodslag is ten laste gelegd. De tenlastelegging houdt namelijk in: ‘opzettelijk en met voorbedachten rade’ en niet: ‘opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade’. Mocht de rechtbank wel tot een inhoudelijke beoordeling komen van de doodslag, dan kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen, in die zin dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bekennende verklaring
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 16 januari 2025 in Oostburg eenmaal met een mes in de hals van het slachtoffer heeft gestoken, waardoor het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft dit ook bekend.
De vraag is tot welke kwalificatie deze handeling moet leiden. De rechtbank overweegt als volgt.
Opzet op de dood
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Opzet is aanwezig als verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om het slachtoffer te doden. Die bedoeling, en daarmee vol opzet, heeft de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet kunnen vaststellen. Van opzet is echter ook sprake als verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. In dat geval is sprake van voorwaardelijk opzet. Bij het slachtoffer is met een vleesmes van 31 centimeter één steekwond toegebracht. Verdachte heeft het slachtoffer in de hals gestoken terwijl het slachtoffer op dat moment een auto bestuurde. Verdachte zat achterin de auto. Dat betekent dat verdachte het slachtoffer onverhoeds van achteren in zijn hals heeft gestoken. De rechtbank stelt vast dat het onverhoeds met een groot vleesmes steken in de hals van het slachtoffer een gedraging is die naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden, bewust aanvaard. Deze kans heeft zich ook verwezenlijkt. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en er aldus sprake is van moord. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ in de tenlastelegging moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
In dit geval kan worden vastgesteld dat verdachte die avond door zijn moeder en het slachtoffer bij het chalet waar hij verbleef, werd opgehaald, omdat een langer verblijf aldaar hem was ontzegd. Op dat moment verkeerde verdachte onder invloed van alcohol. In eerste instantie wilde verdachte niet meegaan. Nadat hij besloot om toch mee te gaan, is hij vervolgens een paar minuten alleen in het chalet geweest om zijn spullen in te pakken. Verdachte is vervolgens met een plastic tas naar buiten gekomen. In die tas zat het mes waarmee hij uiteindelijk heeft gestoken. Verdachte is met zijn moeder en het slachtoffer meegelopen naar de auto. Die wandeling duurde ongeveer tien minuten. Gedurende de autorit heeft verdachte alcohol gedronken uit een fles die hij eveneens in de tas had meegenomen. Terwijl hij de fles pakte, zag hij het mes in zijn tas liggen, waarna hij het slachtoffer op enig moment in de hals heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens het inpakken van zijn spullen het mes in de plastic tas heeft gedaan en vervolgens vanuit het chalet heeft meegenomen naar de auto van het slachtoffer. Er heeft enige tijd gezeten tussen het besluit van verdachte om het mes mee te nemen en het gebruik van het mes. De rechtbank stelt vast dat verdachte gedurende die tijd gelegenheid had om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van het doden van het slachtoffer. Dit vormt een aanwijzing dat met voorbedachte raad zou kunnen zijn gehandeld. Op basis van deze omstandigheden kan echter niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte die tijd ook daadwerkelijk op die wijze heeft gebruikt en tot een weloverwogen besluit is gekomen om het slachtoffer te doden. Een contra-indicatie daarvoor is dat verdachte het slachtoffer niet meteen heeft gestoken toen hij vanuit het chalet met zijn moeder en het slachtoffer naar de auto liep, maar pas toen zij al enige tijd in de auto onderweg waren. Daarnaast was er bij verdachte die dag sprake van oplopende spanningen, mede door inname van een grote hoeveelheid sterke drank. Gelet op zijn ziektebeeld, waarop de rechtbank in het vervolg van dit vonnis zal ingaan, is het waarschijnlijk dat sprake is geweest van een impulsieve, agressieve reactie. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten waaruit de rechtbank kan afleiden dat sprake is geweest van een weloverwogen besluit van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. De voorbedachte raad en daarmee de moord kunnen daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Doodslag
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet is of de tenlastelegging voldoende grondslag biedt om tot een beoordeling van doodslag te komen. De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 289 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) omschreven delict moord dezelfde bestanddelen behelst als het in artikel 287 Sr omschreven delict doodslag, zij het dat voor een veroordeling ter zake van moord daarenboven nog als vereiste is gesteld dat komt vast te staan dat die doodslag is gepleegd ‘met voorbedachten rade’. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het element ‘met voorbedachten rade’, zijn de bestanddelen van doodslag overgebleven. Uit vaste rechtspraak volgt dat een tenlastelegging van moord eveneens een grondslag voor een bewezenverklaring van doodslag oplevert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de doodslag als impliciet subsidiair tenlastegelegd moet worden beschouwd en dit feit, met inachtneming van de voorgaande overwegingen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte heeft dit feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Er zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 24 juli 2025;
- het proces-verbaal bevindingen (het aantreffen van het mes), vanaf pagina 90 van het eindproces-verbaal;
- het rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI van 27 februari 2025, vanaf pagina 164 van het forensisch dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 januari 2025 te Oostburg , gemeente Sluis, de heer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes in de hals van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van het voorarrest en te gelasten dat aan verdachte de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Tevens vordert zij oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest, zodat zo spoedig mogelijk gestart kan worden met de voor verdachte noodzakelijk geachte hulp. De verdediging heeft zich verzet tegen oplegging van tbs met dwangverpleging, omdat dat een te verstrekkende maatregel is. Met tbs met voorwaarden moet hetzelfde kunnen worden bereikt en verdachte is bereid om daaraan mee te werken. Verzocht wordt om daarom de maatregel van tbs met voorwaarden aan verdachte op te leggen. Ten aanzien van de gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
In de avond van 16 januari 2025 heeft zich op de N253 in Oostburg een verschrikkelijk drama afgespeeld. Verdachte is aan het begin van die avond opgehaald door zijn moeder en haar partner, het slachtoffer, omdat hij door eigen toedoen niet langer in zijn chalet mocht verblijven. Hij verkeerde die dag zwaar onder invloed van alcohol. Het was de bedoeling dat zijn moeder en het slachtoffer hem naar een psychiatrische kliniek zouden brengen om daar te worden opgenomen. Tijdens de autorit naar de kliniek heeft verdachte vanaf de achterbank onverhoeds het slachtoffer, die op dat moment nietsvermoedend de auto bestuurde, in zijn hals gestoken. Het slachtoffer is, nadat hij door verdachte is gestoken, nog in staat geweest om de auto tot stilstand te brengen, maar ingeroepen hulp van de hulpdiensten mocht niet meer baten. Hij is ter plaatse overleden.
Het feit dat het slachtoffer verdachte, die al langdurig bekend is met persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek, die avond is komen ophalen met de intentie om hem te helpen, maakt de situatie extra wrang. De moeder van verdachte en het slachtoffer hadden ruim twintig jaar een relatie en verdachte heeft lange tijd een goede band met het slachtoffer gehad. Het slachtoffer heeft verdachte, met name op de momenten dat het slecht met hem ging, vaak ondersteund. Dat juist verdachte zich op deze wijze tegen hem keerde, is dan ook volstrekt onbegrijpelijk en voor de nabestaanden niet te bevatten. Met deze daad heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele bezit van het slachtoffer, namelijk het recht om te leven, ontnomen en de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan.
De moeder van verdachte heeft moeten aanschouwen hoe haar partner om het leven werd gebracht door haar eigen zoon. De gevolgen van deze ingrijpende gebeurtenis – waaronder het blijvende verlies, het leed en de pijn – zullen naar verwachting een blijvend effect hebben op haar verdere leven.
De dochter van het slachtoffer heeft met het ter terechtzitting voorlezen van haar slachtofferverklaring op indringende wijze duidelijk gemaakt hoe diep de gewelddadige dood van het slachtoffer, haar vader, op haar leven heeft ingegrepen. Zij moest van het ene op het andere moment door zonder haar vader. Het is voor haar enorm zwaar om met dit verlies om te gaan en haar leven is sinds 16 januari 2025 voorgoed veranderd. Zij ondervindt sindsdien psychische klachten. Dit zijn gevolgen die, naar de ervaring leert, nog lange tijd kunnen voortduren. Ook voor haar geldt dat zij de gebeurtenissen van die dag de rest van haar leven moet meedragen. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren.
De rechtbank weegt verder mee dat het door verdachte gepleegde feit niet alleen voor de nabestaanden een traumatische ervaring heeft opgeleverd, maar ook voor degene die getuige zijn geweest van hetgeen zich heeft afgespeeld nadat het slachtoffer de auto tot stilstand had gebracht en zij geconfronteerd werden met de kritieke toestand waarin het slachtoffer verkeerde. Dit moet bij hen een grote indruk achtergelaten hebben. Daarnaast geldt dat verdachte door het slachtoffer tijdens het rijden te steken ook de moeder van verdachte en overige verkeersdeelnemers ernstig in gevaar heeft gebracht. Dat het slachtoffer, nadat hij door verdachte is gestoken, nog in staat is geweest de auto tot stilstand te brengen langs de kant van de weg, heeft voorkomen dat er niet nog meer leed is veroorzaakt die dag. Dit is echter niet aan het handelen van verdachte te danken geweest.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Op het Belgische strafblad staan oude veroordelingen voor openbaar vervoers- en verkeersovertredingen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van psychiater [psychiater] van 1 mei 2025 en [GZ-psycholoog] van 30 april 2025. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportages een beeld naar voren komt van een verdachte met een zeer belaste voorgeschiedenis en een verleden met verslavingsproblematiek. De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol, een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een lichte stoornis in het gebruik van benzodiazepinen (medicatie). Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte lijkt een rol te hebben gespeeld in de oplopende frustraties binnen de relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Het alcoholgebruik heeft ertoe geleid dat hij die frustraties minder goed kon reguleren. Verdachte was de dag van het tenlastegelegde ernstig onder invloed van alcohol en ervoer veel stress. De frustratie die hij normaal zou onderdrukken kon hij niet meer hanteren, wat heeft geleid tot impulsief agressief gedrag. Beide deskundigen adviseren om gelet hierop het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op herhaling van gewelddadig gedrag in als matig. Wanneer verdachte echter geen behandeling volgt voor de hiervoor genoemde problematiek, is de kans groot dat hij direct terugvalt in oude patronen, met name in het alcoholgebruik. Dit, in combinatie met een onbehandelde persoonlijkheidsstoornis, kan op enige termijn nadat de frustratie weer is opgekropt, opnieuw leiden tot een uitbarsting van agressie, wat maakt dat het risico op herhaling van (ernstig) gewelddadig gedrag dan toeneemt. Om recidive te voorkomen moet verdachte eerst voor zijn verslaving worden behandeld, nu dit de belangrijkste factor vormt in het herhalingsrisico en het gevaar op agressie. Dat kan echter niet zonder ook de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek en trauma’s te behandelen. Dit zijn immers, indien niet adequaat behandeld, voor een groot deel de onderhoudende factoren in zijn verslaving. De deskundigen adviseren beiden om aan te vangen met een klinische vorm van behandeling. Beide deskundigen zijn het erover eens dat de behandeling complex en langdurig zal zijn en dat een dergelijke behandeling alleen in het kader van tbs met dwangverpleging kan worden vormgegeven. Een minder ingrijpend kader, zoals tbs met voorwaarden, wordt niet geadviseerd, omdat de aanwezige problematiek ervoor zorgt dat een behandeling binnen een minder strikt kader moeilijk vorm kan worden gegeven en waarschijnlijk vroegtijdig zal worden afgebroken door verdachte.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van de reclassering van 25 juni 2025. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit de Pro Justitia rapportages en adviseert negatief over tbs met voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheid om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Het afbreukrisico is hoog en het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt eveneens als hoog ingeschat. Zij adviseren om bij een veroordeling naast een straf of maatregel de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs of gevangenisstraf. Omdat het ziektebeeld lastig te behandelen is en de verwachting is dat de behandeling langdurig moet zijn en moeizaam zal gaan verlopen, wil de reclassering met oplegging van deze maatregel de mogelijkheid van de tenuitvoerlegging daarvan openhouden. De noodzaak hiervan zal afhangen van de vorderingen die verdachte binnen een eventuele tbs-maatregel maakt.
De rechtbank kan zich, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen en de vaststelling dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen, met de adviezen verenigen. De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen uit de rapportages over en houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Tbs met dwangverpleging of met voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen het erover eens zijn dat verdachte een langdurige klinische behandeling moet ondergaan. Indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, is de kans dat verdachte in herhaling valt in de toekomst groot. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van tbs noodzakelijk. De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van tbs mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
De vraag is dan of de behandeling in het kader van tbs met voorwaarden of met dwangverpleging moet plaatsvinden. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling met voorwaarden, ziet de rechtbank daar op basis van de conclusies van de deskundigen geen ruimte voor. Uit de rapportages blijkt dat tbs met voorwaarden niet haalbaar is, omdat verdachte door zijn ziektebeeld niet in staat is om zich aan voorwaarden te houden. De kans dat de behandeling dan vroegtijdig wordt afgebroken is groot. Onderdeel van het ziektebeeld van verdachte is dat hij op dat moment sterk geneigd is om terug te vallen in alcoholgebruik, waardoor de kans bestaat dat de frustraties op termijn oplopen en dit opnieuw kan leiden tot een uitbarsting van ernstige agressie. Een tbs-maatregel met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende kader om de herhalingskans te beperken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beveiligen van de maatschappij, het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling voor de problematiek van verdachte naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk is binnen het kader van tbs met dwangverpleging. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen en zal hiertoe dan ook overgaan.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, langer duren dan vier jaar.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
Naast de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege zal de rechtbank ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte na afloop van de tbs onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Wat betreft de noodzaak tot deze maatregel overweegt de rechtbank dat gelet op de herhalingskans en de complexe problematiek van verdachte, het van belang is dat ook na de tbs-maatregel nog mogelijkheden bestaan om verdachte te ondersteunen. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Gevangenisstraf
De vraag is wat naast de oplegging van voornoemde maatregelen nog een passende straf is. Gezien de aard en ernst van het feit en de onomkeerbare gevolgen daarvan, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf, in welke vorm of mate dan ook, voor de nabestaanden het gemis van het slachtoffer kan wegnemen. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank, naast dat zij acht heeft geslagen op de impact die het gepleegde feit op de nabestaanden van het slachtoffer en de samenleving heeft gehad, ook acht geslagen op de problematiek van verdachte en de omstandigheid dat het feit aan hem verminderd kan worden toegerekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] , dochter van het slachtoffer, vordert een schadevergoeding van € 39.620,38, waarvan € 12.120,38 aan materiële schade en € 27.500, - aan immateriële schade (affectieschade en schokschade)
Materiële schade
Een deel van de kosten van de uitvaart, te weten tot een bedrag van € 4.107,--, en de kosten van de vernietiging van de auto ad € 1.745,54, zijn door de verdediging niet betwist. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en kennen een wettelijke grondslag. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor deze schade en zal dit deel van de vordering in zijn geheel toewijzen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de overige kosten van de uitvaart, te weten die van de catering en koffietafel ad € 6.267,84, zijn deze kosten door de verdediging betwist omdat onduidelijk is hoe het verschil tussen de btw-tarieven kan worden verklaard waardoor de gemaakte kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat uit de bijgevoegde factuur blijkt dat deze kosten in redelijkheid gemaakte kosten zijn die in rechtstreeks verband staan met de crematie van het slachtoffer. De kosten en de hoogte daarvan zijn voorstelbaar en voldoende aannemelijk gemaakt, zodat ook deze post in zijn geheel zal worden toegewezen.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk een vergoeding van affectieschade te vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. De bedragen voor affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW zijn opgenomen in het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde, zijnde de dochter van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt € 17.500,-- en is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Schokschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Hieruit volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. De Hoge Raad heeft gezichtspunten geformuleerd die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer).
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op deze rechtspraak en houdt in dit geval rekening met de gewelddadige aard van het bewezenverklaarde feit, de wijze waarop benadeelde meerdere malen met de gevolgen hiervan is geconfronteerd, zoals in de toelichting van de vordering is onderbouwd, en het feit dat zij een nauwe band had met het slachtoffer. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de benadeelde door de confrontatie een hevige emotionele schok heeft ervaren.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok, is beperkt tot de schade die volgt uit het veroorzaakte geestelijk letsel. Door de verdediging is aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat uit die emotionele schok geestelijk letsel is voortgevloeid, nu een diagnose van een deskundige ontbreekt. De rechtbank overweegt in dit verband dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet kunnen worden vastgesteld. Daarbij is, anders dan de raadsman stelt, niet vereist dat er sprake is van een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voldoende is dat uit een rapport van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - volgt dat sprake is van geestelijk letsel.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij geen officiële diagnose PTSS is gesteld. De rechtbank leidt echter uit bijlage 4 van de onderbouwing van de vordering af dat er op 20 juni 2025, vier dagen na het feit, vanuit slachtofferhulp psychologische begeleiding is opgestart om de benadeelde te ondersteunen bij rouw- en traumaverwerking. Uit bijlage 5 van de onderbouwing van de vordering blijkt dat er met benadeelde een afspraak is gemaakt die betrekking heeft op EMDR-therapie waarvoor zij is aangemeld. De rechtbank maakt uit deze stukken, in onderlinge samenhang bezien, op dat het feit heeft geleid tot geestelijk letsel, te weten trauma-gerelateerde klachten, waarvoor de benadeelde in ieder geval EMDR-therapie en psychologische ondersteuning nodig heeft. Deze stukken bieden dan ook voldoende onderbouwing van het geestelijke letsel van de benadeelde partij. Gelet hierop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van schokschade.
De hoogte van de geleden schokschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 10.000,--, gelet op de daarbij gegeven onderbouwing, redelijk voor en zal dat dan ook toewijzen.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het feit is gepleegd, te weten vanaf 16 januari 2025 tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank daarnaast telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrijvan het impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet subsidiair:
doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregelen
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [benadeelde] van € 39.620,38, waarvan € 12.120,38 aan materiële schade en € 27.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , € 39.620,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 233 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 augustus 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 16 januari 2025 te Oostburg , gemeente Sluis, in elk geval in
Nederland,
de heer [slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hals, in elk geval in het lichaam
van die [slachtoffer] te steken;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)