ECLI:NL:RBZWB:2025:5098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
02-000391-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met verworpen beroep op noodweerexces

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op nieuwjaarsnacht 2025 een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een vleesmes meerdere keren op het hoofd en de romp van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet handelde uit noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar dit werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 6.125,00 aan het slachtoffer te betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een meldplicht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-000391-25
vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Middelburg - locatie [locatie] .
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat wanneer de rechtbank de verklaring van verdachte volgt, hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, omdat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging.
Verdachte moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank de verklaring van verdachte niet volgen, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Zij verzoekt verdachte dan ook van dit feit vrij te spreken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] op nieuwjaarsnacht, 1 januari 2025, zich in de keuken van de woning van de ouders van verdachte – waar ook verdachte woonachtig was – bevonden. Voor [slachtoffer] volkomen onverwacht heeft verdachte een vleesmes van 30 à 40 centimeter gepakt en is op [slachtoffer] gaan insteken door meerdere keren ongecontroleerd met kracht richting zijn hoofd te steken, in zijn hoofd te steken, richting zijn hals te steken en richting zijn romp, in ieder geval in zijn schouder te steken. [slachtoffer] heeft geprobeerd het geweld af te weren. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten een steekwond in de schouder en snijwonden aan het hoofd en als gevolg van het afweren een snijwond aan de rechterhand. De verwondingen aan het hoofd bevonden zich boven de linkerwenkbrauw, in het linkeroor net boven de oorlel en op de achterzijde van het hoofd.
De ouders van verdachte omschrijven de toestand waarin zij verdachte kort na het incident aantreffen, als niet zichzelf zijnde, helemaal los en door het lint, al schreeuwend en bezeten, waarbij zijn vader zelfs bang was dat verdachte hem en de moeder van verdachte zou aanvallen.
Poging tot doodslag?
De rechtbank moet beoordelen of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte minstens voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Niet is gebleken dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aannemelijk is te achten, dat wil zeggen een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens
contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door het steken in het hoofd en in de buurt van de hals, slagaders kunnen worden geraakt. Uit het aantal toegebrachte verwondingen, de spreiding daarvan over het lichaam van [slachtoffer] , in samenhang met de gemoedstoestand van verdachte, leidt de rechtbank bovendien af dat verdachte hem ongecontroleerd heeft gestoken waar hij hem maar raken kon. Bij dergelijk handelen bestaat er een aanmerkelijke kans op potentieel levensbedreigende verwondingen en daarmee ook op de dood. De rechtbank heeft daarbij ook de aard en grootte van het mes in aanmerking genomen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn handelen het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] en daarmee dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Noodweer?
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank leidt uit de feitelijke toedracht af dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat hij te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 1 januari 2025 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes:
- meermalen richting het hoofd heeft gestoken en
- meermalen in het hoofd heeft gestoken en
- richting de hals heeft gestoken en
- richting de romp heeft gestoken, in elk geval in de schouder heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Zoals onder 4.3 is overwogen, wordt het beroep van de verdediging op noodweer(exces) verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van 29 april 2025 zijn geadviseerd. Zij vordert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Mocht de rechtbank overgaan tot het opleggen van een duidelijk lagere gevangenisstraf dan gevorderd en verdachte daardoor op korte termijn op vrije voeten komt, dan geeft zij de rechtbank in overweging om een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, waaraan een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod dat ziet op de straat waar [slachtoffer] woonachtig is, worden verbonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij een veroordeling voor poging tot doodslag verzoekt zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden – met uitzondering van het locatieverbod –, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte te kort heeft vastgezeten, dan kan daarnaast nog een taakstraf worden opgelegd. De rechtbank kan niet bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu niet aan de vereisten daarvoor wordt voldaan. Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht is niet noodzakelijk. Mocht de rechtbank hiertoe wel overgaan, dan verzoekt de verdediging de duur daarvan te beperken en niet te bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] door hem uit het niets aan te vallen met een mes. [slachtoffer] heeft daarbij letsel opgelopen en hij wordt nog steeds geconfronteerd met de gevolgen daarvan, onder meer door het ontstane litteken op zijn rug. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Verdachte had [slachtoffer] zelfs dodelijk kunnen raken.
Het is slechts een kwestie van geluk geweest dat de fysieke schade beperkt is gebleven en dat [slachtoffer] niet is overleden. Het handelen van verdachte heeft bij [slachtoffer] gevoelens van onrust, angst en onveiligheid gecreëerd en het is een feit van algemene bekendheid dat deze gevoelens, maar ook psychische gevolgen van het gepleegde geweld nog gedurende langere tijd kunnen aanhouden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte van 24 februari 2025, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor een soortgelijk feit. Wel blijkt dat hij het feit heeft gepleegd in nog lopende proeftijden.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 29 april 2025. Verdachte is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking. Ten aanzien van de verdenking ontbreekt het hem aan reflectief vermogen en er is geen sprake van probleembesef. Hij is daarnaast beïnvloedbaar te noemen. De reclassering krijgt de indruk dat het verdachte ontbreekt aan vaardigheden om situaties in te schatten en weloverwogen keuzes te maken, maar ook om zelfstandig (meer) stabiliteit op zijn leefgebieden aan te brengen en deze vast te houden. Geadviseerd is bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod met [slachtoffer] , een locatieverbod voor de straat waar [slachtoffer] woonachtig is, dagbesteding, meewerken aan ambulante begeleiding en meewerken aan middelencontrole. Ook is de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en van het reclasseringstoezicht geadviseerd. De kans op een misdrijf met schade voor personen is volgens de reclassering namelijk groot, gelet op de ernst van het feit, de houding van verdachte en (de onduidelijkheid over) zijn psychosociaal functioneren.
Straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank – naast alles wat hiervoor is overwogen – rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en ook met de verstandelijke beperking van verdachte. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet aanleiding de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden en ook het reclasseringstoezicht op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank heeft hierbij ook de verstandelijke beperking van verdachte, zijn gebrek aan probleembesef en de omstandigheid dat hij uit het niets dergelijk geweld heeft gebruikt, in aanmerking genomen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.175,00, bestaande uit een bedrag van € 3.675,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade die ziet op het eigen risico, de taxikosten en de kleding een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende betwist (taxikosten en kleding) dan wel niet betwist (eigen risico). De rechtbank zal deze kosten, te weten een bedrag van € 1.125,00 dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de kosten die zien op de reparatie van de tandprothese is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen deze kosten en het bewezenverklaarde feit onvoldoende is komen vast te staan. De stelpost gederfde inkomsten en medische kosten in verband met niet vergoede behandelingen bij de psycholoog is onvoldoende aannemelijk gemaakt, onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd betwist. Verdere behandeling van deze onderdelen van de vordering leveren naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook ten aanzien van deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Die onderdelen van de vordering kunnen desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van verdachte. Gebleken is dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is onderbouwd dat bij de benadeelde partij psychisch letsel is vastgesteld. Een vergoeding van immateriële schade is daarmee op zijn plaats. De immateriële schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel, bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, en de omstandigheid dat de schade tot dat bedrag door de verdediging niet is betwist. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 1 januari 2025.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich vervolgens laat behandelen door GGz Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met
[slachtoffer] , geboren [1993] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich niet bevindt in de straat van de woning van [slachtoffer] , geboren [1993] , te weten [adres] te [plaats] , gemeente Veere, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding) met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan ambulante behandeling, de toezichthouder bepaalt welke organisatie de begeleiding uitvoert, de begeleiding richt zich op de leefgebieden wonen, werk en financiën;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om zicht te krijgen op het daadwerkelijke middelengebruik en het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] van € 6.125,00, waarvan € 1.125,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 6.125,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 65 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 augustus 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te [woonplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes:
- meermalen richting het hoofd heeft gestoken, en/of
- meermalen in/op het hoofd heeft gestoken, en/of
- richting de keel/hals heeft gestoken, en/of
- richting de romp heeft gestoken, in elk geval in de schouder heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te [woonplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een mes:
- meermalen richting het hoofd heeft gestoken, en/of
- meermalen in/op het hoofd heeft gestoken, en/of
- richting de keel/hals heeft gestoken, en/of
- richting de romp heeft gestoken, in elk geval in de schouder heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)