ECLI:NL:RBZWB:2025:5099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
02-293441-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met toegewezen vordering benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2025, is verdachte beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster op 9 juni 2024 in Oostkapelle. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar waren en dat er voldoende steunbewijs was van de dochters van verdachte, die de emotionele toestand van aangeefster na het incident bevestigden. De rechtbank achtte het bewezen dat verdachte aangeefster had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, waarbij hij haar bij de billen en borsten betastte en zijn stijve penis tegen haar aan duwde. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, met vervangende hechtenis van 50 dagen bij niet-naleving, en veroordeelde verdachte tot betaling van € 4.007,55 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij volledig toewijsbaar was, gezien de directe relatie met het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-293441-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 juni 2024 in Oostkapelle [aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het aan verdachte ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en dat haar verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar en verder bevat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat aangeefster op 9 juni 2024 samen met onder meer verdachte en zijn dochters naar het strand in Oostkapelle is gegaan. Op enig moment besloot de groep terug te keren naar huis. Verdachte liep alvast samen met aangeefster vooruit naar de auto. Over dat moment verklaart aangeefster dat verdachte seksueel getinte opmerkingen maakte en haar vervolgens met twee handen bij de billen pakte en naar zich toe trok. Aangeefster voelde op dat moment zijn stijve penis tegen haar aan. Vervolgens pakte en wreef verdachte met zijn handen over haar kleding bij de borsten, waarna aangeefster bevroor. Uit de verklaring van aangeefster volgt voorts dat toen de dochters van verdachte zich bij hen voegden, zij merkten dat er wat aan de hand was. Aangeefster heeft hen verteld wat er gebeurd was, zo verklaart zij. Verdachte heeft een andere lezing van wat zich die dag heeft afgespeeld. Hij erkent dat hij samen met aangeefster naar de auto is gelopen, maar ontkent stellig dat hij aangeefster heeft aangerand.
Het bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van de verdenking: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het is dan ook vaak het woord van de aangever tegen het woord van de verdachte. Bij een ontkennende verdachte brengt dat in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn.
Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaringen van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare aangifte ertoe kan leiden dat is voldaan aan het bewijsminimum. Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ontuchtige handelingen zelf. Het is voldoende dat de verklaring van aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit na het incident door getuigen bij de aangeefster waargenomen emoties.
Dit betekent dat, in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en er geen directe getuigen van het incident zijn, de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en zodoende bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de aanloop naar en de ontuchtige handelingen zelf zowel tijdens het informatieve gesprek als bij de aangifte. Dat wat zij verklaard heeft, komt op belangrijke punten overeen met hetgeen zij kort na het gebeuren aan de dochters heeft verklaard en met hetgeen die dochters verklaren over wat zij gezien en ervaren hebben. Het enkele feit dat aangeefster die dag alcohol heeft genuttigd, maakt de verklaringen van aangeefster op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Wel is hierom extra behoedzaamheid geboden bij de beoordeling van haar verklaringen. De rechtbank merkt daartoe op dat de verklaringen van aangeefster consistent en niet tegenstrijdig zijn. Bovendien vinden haar verklaringen steun in ander bewijs, waar de rechtbank hierna op in zal gaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster en is van oordeel dat haar verklaringen betrouwbaar zijn.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het vermeende strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het tenlastegelegde. Een dergelijk steunbewijs ziet de rechtbank in de verklaringen van beide dochters van verdachte. Allebei geven zij aan dat aangeefster, kort nadat zij alleen met verdachte was geweest, emotioneel was en vertelde over hetgeen er gebeurd was, waarbij zij waarnamen dat de sfeer veranderd was. De ene dochter, [getuige 1] , verklaart dat aangeefster opeens wat afstand nam van haar vader, begon te huilen en zei dat haar vader haar, aangeefster, had aangeraakt. De andere dochter, [getuige 2] , verklaart eveneens dat aangeefster begon te huilen, dat de sfeer weg was en dat aangeefster tegen haar zei dat haar vader haar had vastgepakt bij haar borsten en billen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de betrouwbare verklaring van aangeefster voldoende steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank gaat voor het bewijs van het tenlastegelegde dan ook uit van de aangifte.
De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Dat [getuige 2] later op onderdelen van haar verklaring is teruggekomen, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het gebruik van die verklaring als bewijsmiddel, nu deze kort na de aangifte is afgelegd en in lijn is met de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van het DNA-onderzoek merkt de rechtbank op dat met dit onderzoek niet aangetoond kan worden dat verdachte de billen en linkerborst van aangeefster heeft betast over haar kleding. Evenmin kan echter uitgesloten worden dat er DNA-sporen van verdachte op haar broek of topje aanwezig waren, aangezien op die kledingstukken DNA-mengprofielen zijn aangetroffen van andere personen waaronder mannen. Die mengprofielen waren namelijk, zo geeft het NFI aan, onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of verdachte daarvan (voor een deel) donor kon zijn. De uitkomsten van het DNA-onderzoek voegen dan ook niets toe of doen niets af aan het bewijs en zijn om die reden niet als bewijsmiddel in deze zaak door de rechtbank gebruikt.
Ontuchtige handelingen onder dwang
Van een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Verdachte heeft aangeefster onverhoeds bij haar billen gepakt, naar zich toegetrokken en aan haar borsten gezeten. De rechtbank stelt vast dat de enkele relatie tussen verdachte en aangeefster bestond uit het sinds korte tijd wekelijks verrichten van schoonmaakwerkzaamheden door aangeefster, 18 jaar oud, bij verdachte, 71 jaar oud. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake was van handelingen van seksuele aard in strijd met de thans geldende sociaal-ethische norm. Van dwingen, zoals bedoeld in artikel 246 Sr, kan slechts sprake zijn als vast komt te staan dat verdachte, door geweld of een andere feitelijkheid, opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dwang. Die dwang bestaat in deze zaak uit feitelijkheden, te weten het onverhoeds vastpakken, tegen zich aanduwen en betasten van aangeefster, hetgeen een element van dwang met zich bracht waartegen aangeefster zich niet kon verzetten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 9 juni 2024 te Oostkapelle, gemeente Veere, door een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de billen en borsten van die [aangeefster] en die [aangeefster] met haar lichaam tegen zijn stijve penis te duwen en bestaande die andere feitelijkheid uit het onverhoeds vastpakken van die [aangeefster] en tegen zich aanduwen en onverhoeds betasten van de billen en borsten van die
[aangeefster] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, mede gelet op het taakstrafverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door aangeefster op een openbare plaats naar zich toe te trekken en met haar lichaam tegen zijn stijve penis te duwen en de billen en borsten van aangeefster over haar kleding te betasten. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft met zijn handelen geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster en zich enkel laten leiden door eigen verlangens. Aangeefster was ten tijde van het feit pas 18 jaar oud, wat haar extra kwetsbaar maakt en het gedrag van verdachte extra verwerpelijk gezien zijn leeftijd. Het handelen van verdachte heeft dan ook een grote impact gehad op aangeefster, die voortduurt tot de dag van vandaag, zoals ook volgt uit de namens aangeefster ter zitting afgelegde slachtofferverklaring. Het vertrouwen in anderen en haar gevoel van veiligheid is ernstig beschadigd, zo geeft zij aan. Zij heeft therapie moeten volgen om de aanranding te verwerken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de gevolgen van het feit voor het slachtoffer, maar ook rekening gehouden met het blanco strafblad en zijn leeftijd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het taakstrafverbod niet aan de orde is. Weliswaar is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en is sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit, maar gelet op de feitelijke handelingen die verdachte heeft verricht, kan niet worden gezegd dat dit misdrijf heeft geleid tot een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangeefster in de zin van de wet. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegend, een taakstraf van 100 uren passend, te vervangen door 50 dagen hechtenis wanneer verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 4.007,55, bestaande uit € 1.007,55 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank merkt daarbij op dat door de verdediging enkel verweer is gevoerd op de gevorderde kosten ten behoeve van het sportabonnement. Deze kosten zijn ter zitting nader toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij, namelijk dat deze kosten zijn gemaakt in de context van de verwerking van het strafbare feit. Met de toelichting van de raadsvrouw komen deze kosten de rechtbank niet onredelijk voor. De vordering is voor het overige niet betwist, reden waarom de vordering geheel kan worden toegewezen.
Voor wat betreft de immateriële schade geldt dat de benadeelde partij voldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd dat zij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 3.000,- billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ook de gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen. Deze zijn conform het liquidatietarief (twee punten, te weten voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting) en niet betwist en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 542,-.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [aangeefster] van € 4.007,55, waarvan € 1.007,55 aan materiële schade en € 3.000,00,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 542,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster] , € 4.007,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 50 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 augustus 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Oostkapelle, gemeente Veere, in elk geval in
Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de billen en/of borsten van die
[aangeefster] en/of die [aangeefster] met haar lichaam tegen zijn stijve penis te duwen en
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid uit het onverhoeds vastpakken van die [aangeefster] en/of
tegen zich aanduwen en/of onverhoeds betasten van de billen en/of borsten van die
[aangeefster] ;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)