ECLI:NL:RBZWB:2025:5126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/433878 / HA ZA 25-185 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring in een civiele procedure met arbitragebeding

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 30 juli 2025 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap [de aannemer] B.V. en [de klant]. [de klant] heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, met het argument dat er een arbitragebeding van toepassing is op de overeenkomst tussen partijen, zoals vastgelegd in de UAV 2012. [de aannemer] heeft betoogd dat het arbitragebeding onredelijk bezwarend is en dat zij daarom de zaak bij de gewone rechter heeft aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [de klant] de toepasselijkheid van het arbitragebeding heeft aanvaard en dat [de aannemer] zich niet kan beroepen op de vernietigbaarheid van het beding. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [de klant] toegewezen en zich onbevoegd verklaard om van de hoofdzaak kennis te nemen. Tevens is [de aannemer] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [de klant].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/433878 / HA ZA 25-185
Vonnis in incident van 30 juli 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de aannemer] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Beele te Tilburg,
tegen
[de klant],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaat mr. A.P. Macro te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [de aannemer] en [de klant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 maart 2025 met producties genummerd 1 tot en met 12;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid danwel onbevoegdverklaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[de klant] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart dan wel [de aannemer] niet ontvankelijk verklaart in haar vordering. Hij voert daartoe aan dat op de overeenkomst tussen partijen de UAV 2012 voor de bouw van toepassing zijn, waarin in artikel 49 een arbitragebeding is opgenomen.
2.2.
[de aannemer] voert – kort gezegd – aan dat omdat het litigieuze beding is opgenomen in de zwarte lijst, het onredelijk bezwarend is jegens [de klant] , die is aan te merken als consument. [de aannemer] heeft er dus voor gekozen de zaak aan te brengen bij de gewone rechter omdat zij er niet vanuit kon gaan dat [de klant] afstand had gedaan van zijn recht om een procedure te voeren bij de gewone rechter. Bovendien is [de klant] niet in zijn belangen geschaad en heeft hij ook geen belang bij zijn incidentele vordering. Zo de rechter zich toch onbevoegd zou achten, verzoekt [de aannemer] om compensatie van de proceskosten gelet op de procesopstelling van [de klant] .
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. [de klant] heeft de toepasselijkheid van de UAV 2012 voor de bouw aanvaard, en daarmee ook het arbitragebeding. [de klant] beroept zich niet op de onredelijke bezwarendheid ervan, maar wil dat deze zaak behandeld wordt door de Raad van Arbitrage voor de Bouw. [de aannemer] beroept zich wel op artikel 6:236 aanhef en onder n BW (de zwarte lijst), maar een beroep hierop kan slechts worden gedaan door [de klant] als wederpartij. [de aannemer] is juist de gebruiker van de algemene voorwaarden en heeft deze zelf van toepassing verklaard. Het is dan niet de bedoeling dat [de aannemer] zich vervolgens op de vernietigbaarheid hiervan kan beroepen, tegen de wens van [de klant] in.
2.4.
[de aannemer] bepleit nog dat [de klant] niet in zijn belangen wordt geschaad doordat de procedure aanhangig is gemaakt bij de rechtbank, zodat om die reden moet worden geoordeeld dat [de klant] geen belang heeft bij zijn vordering in de zin van artikel 3:303 BW. De rechtbank volgt [de aannemer] hier niet in. Partijen zijn een arbitragebeding overeengekomen waarin zij afspraken hebben gemaakt over de wijze van geschilbeslechting tussen hen. In het vasthouden aan die afspraak is op zichzelf een belang gelegen voor [de klant] .
Dit betekent dat de incidentele vordering moet worden toegewezen.
2.5.
[de aannemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Hoewel [de aannemer] heeft toegelicht waarom zij de zaak heeft aangebracht bij de gewone rechter, kan [de klant] hierin geen verwijt worden gemaakt. In de procesopstelling van [de klant] wordt in ieder geval geen aanleiding over te gaan tot compensatie van proceskosten. [de aannemer] wijst er in dit kader dat [de klant] niet heeft gereageerd op de wijze van geschilbeslechting zoals door [de aannemer] aangehaald in haar brief van 25 februari 2025. Hier is [de klant] echter ook niet om gevraagd. In deze brief schreef [de aannemer] [de klant] juist overeenkomstig de UAV 2012 gerechtigd te zijn een procedure aanhangig te maken bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw,
tenzij[de klant] hier binnen één maand bezwaar tegen zou maken (cursivering rechtbank). [de klant] heeft dit bezwaar niet gemaakt. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij zelf de situatie heeft gecreëerd waarin de procedure aanhangig is gemaakt bij de rechtbank.
De kosten aan de zijde van [de klant] worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1,0 punt × tarief € 614,00)
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe;
3.2.
veroordeelt [de aannemer] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [de aannemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [de aannemer] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in de hoofdzaak
3.3.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.