ECLI:NL:RBZWB:2025:5156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/428098 / HA ZA 24-606 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor schade aan damwand en perceelverzakking

In deze civiele zaak vordert eiser, eigenaar van een perceel met woning en tuin, dat het Waterschap Brabantse Delta aansprakelijk is voor schade aan zijn damwand en perceel, ontstaan na baggerwerkzaamheden in de nabijgelegen watergang. Eiser stelt dat de damwand, die zijn perceel scheidt van het water, eigendom is van het Waterschap en dat de schade is veroorzaakt door de werkzaamheden van de door het Waterschap ingeschakelde baggeraar. Het Waterschap betwist de eigendom van de damwand en stelt dat het niet verantwoordelijk is voor de schade, aangezien het geen overheidsbedrijf is in de zin van artikel 6:171 BW. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende bewijs is geleverd dat het Waterschap eigenaar is van de damwand. De vorderingen van eiser worden afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat het Waterschap niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de fouten van de baggeraar en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening wordt gehouden met een schending van de waarheids- en volledigheidsplicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/428098 / HA ZA 24-606
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
hierna: [eiser] ,
advocaat mr. M.P.M. Riep te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP BRABANTSE DELTA,
zetelend te Breda,
gedaagde,
hierna: het Waterschap,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] is de eigenaar van een stuk grond met woning en tuin. Het perceel van [eiser] bevindt zich naast een waterweg en wordt hiervan gescheiden door een damwand met een hoogte van ongeveer 1.75 meter. In december 2022 hebben in dit water in opdracht van het Waterschap baggerwerkzaamheden plaatsgevonden. Kort hierna merkte [eiser] dat er een grote scheur in de damwand was ontstaan en dat deze over was gaan hellen. Hierdoor is een deel van zijn perceel verzakt. [eiser] wil dat het Waterschap de damwand herstelt of de kosten hiervoor vergoed. Het Waterschap meent echter dat de damwand niet van hem is en dat hij dus niet verantwoordelijk is voor de door [eiser] gewenste reparatie. Ook zijn partijen het er niet over eens hoe het komt dat de damwand beschadigd is geraakt en of het Waterschap kan worden aangesproken voor een fout van de baggeraar. Tot slot zijn partijen het er niet over eens of het Waterschap zelf onrechtmatig heeft gehandeld.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het Waterschap de eigenaar is van de damwand. In het midden wordt gelaten of de schade aan de damwand is ontstaan door de baggerwerkzaamheden. Het Waterschap is namelijk niet aansprakelijk voor fouten van de door hem ingeschakelde baggeraar. Ook heeft het Waterschap niet onrechtmatig gehandeld. Dit betekent dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Onder ‘de beoordeling’ wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Hierna wordt eerst ingegaan op het verloop van de procedure, de feiten waar de rechtbank vanuit gaat en de vordering van [eiser] .
2. De procedure
2.1.
Hoe de procedure tot nu toe is verlopen blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de mondelinge behandeling van 12 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de daar door partijen voorgedragen spreekaantekeningen.
2.2.
Aan het einde van de zitting besloot de rechtbank dat dit vonnis er zou komen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is de eigenaar van het perceel aan [adres] . Op het perceel staan onder andere een woning, tuin, oprit en hek. De tuin grenst aan een
a-watergang. Deze watergang wordt onderhouden door het Waterschap. De grond op het perceel van [eiser] wordt van het water gescheiden door een muur. Hierna zal deze muur worden omschreven als ‘de damwand’.
3.2.
Op 5 april 2018 heeft het Waterschap een watervergunning verleend aan [eiser] voor, kort gezegd, overtredingen die voor 1 januari 2013 zijn ontstaan. In de vergunning staat, onder andere:
Toetsing aan de beleidsregels inzake keurovertredingen behorend bij het project Sloten, oevers en dijken op orde
(...)
20. Onder buitengewoon onderhoud wordt verstaan: het in stand houden van het waterstaatswerk overeenkomstig het in de Legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. U kunt hierbij denken aan baggeren, vervangen van beschoeiing en damwanden in eigendom van het waterschap, herprofilering van de watergang en het herstellen van het talud.
(…)
23. Bij het vervangen van bestaande beschoeiing en damwanden in eigendom van het waterschap is een minimale vrije werkruimte van één meter vanaf de beschoeiing van de watergang noodzakelijk. Dit betekent dat u in deze gevallen, alleen indien buitengewoon onderhoud noodzakelijk is, obstakels binnen één meter vanaf de beschoeiing/damwand van de watergang moet weghalen. (…)
B E S L U I T:
(…) een vergunning (…) te verlenen voor het hebben en onderhouden van:
* een tuin (hieronder wordt verstaan: beplanting/bomen) tot aan de insteek van een a-water (zonder bouwwerken);
* een permanent bouwwerk (woonhuis en schuur) in de beschermingszone van een a-water en in het a-water;
* hekwerk haaks op een a-water, en
* hekwerk evenwijdig aan een a-water. (…)
3.3.
In december 2022 heeft [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) in opdracht van het Waterschap baggerwerkzaamheden verricht in de watergang, waarbij slib is verwijderd. Daarbij is gebruik gemaakt van een graafmachine met een bak van vier meter breed. Kort nadat deze werkzaamheden waren afgerond, in januari 2023, zag [eiser] dat de grond tussen zijn woning en het water aan het verzakken was. Er bleek een grote scheur te zitten in de damwand. [eiser] heeft zowel het Waterschap als [bedrijf 1] per e-mail van 24 januari 2023 aansprakelijk gesteld. Het Waterschap heeft aansprakelijkheid bij brief van 26 januari 2023 afgewezen.
3.4.
Het Waterschap heeft de watergang op 14 december 2020 ‘uitgepeild’, onder andere om te beoordelen hoeveel baggerslib uit de watergang moest worden verwijderd (de zogenaamde inpeiling). Er is niet gepeild direct voor het perceel van [eiser] , maar even verderop. Het NAP Hard is gemeten op – 2,485. Op 15 januari 2024, dus iets meer dan een jaar nadat de baggerwerkzaamheden waren voltooid, zijn nieuwe uitpeilingen verricht. Het NAP Hard is toen gemeten op – 2,46.
3.5.
De verzekeraar van [eiser] heeft expertisebureau [bedrijf 2] opdracht gegeven een expertiserapport op te stellen. [bedrijf 2] concludeert dat de verzakkingen en afwijkingen aan de damwand na 17 april 2022 zijn ontstaan. Omdat medio december 2022 met een kraan met grote bak baggerwerkzaamheden zijn uitgevoerd wordt het aannemelijk geacht dat de bak van de kraan tegen de damwand is gekomen of dat zand onder of tegen de damwand is weggebaggerd waardoor de damwand is verzakt.
3.6.
Het Waterschap heeft de heer ing. [persoon] van EMN (hierna: EMN) opdracht gegeven een expertiserapport uit te brengen. Op 6 december 2024 heeft EMN een bezoek ter plaatse gebracht, en onder andere gerapporteerd:
“(…) De diepte van de watergang is aan de randen circa 0,3 meter en in het midden is een diepte van circa 1,0 meter ter hoogte van de betonnen keerwand gemeten. De bodem loopt schuin omhoog naar de walzijde en de zijde van de keerwand. De betonnen keerwand is circa 1,55 meter boven het waterpeil gelegen. De scheefstand is circa 0,15 meter over deze hoogte. De diepte van de betonnen keerwand is onbekend. (…)
Positie betonnen keerwand op kavel
Wederpartij heeft in haar dagvaarding eveneens aangegeven dat de betonnen keerwand mogelijk geen eigendom van wederpartij zou zijn omdat deze gelegen is op grond van het waterschap. Hierbij worden satellietbeelden met hierop de kadastrale kaart geprojecteerd aangehaald. Dergelijke satellietbeelden worden gerealiseerd door verschillend fotomateriaal van satellieten, luchtfotografie en drones te combineren en op elkaar te passen. Hier overheen wordt de kadastrale kaart van de gemeente geprojecteerd. Dit is een prima middel om globaal te kijken hoe een situatie zou kunnen zijn echter dit is geen harde wetenschap. Voor het bepalen van de kadastrale grens zal het kadaster ter plaatse de kavelgrenzen uit te dienen zetten. Rekening houdend met de scheefstand van de betonnen keerwand zou de onderzijde wel degelijk op grond van wederpartij gefundeerd kunnen zijn. (…)
Conclusie EMN
(…) De betonnen keerwand dient een zandpakket te dragen met een hoogte van circa 1,75 meter. Conform de vuistregel van damwanden/grondkeringen zou de betonnen beschoeiing circa 3,5 meter diep in de grond verwerkt moeten zijn vanaf de bodem van de aangrenzende watergang. De gehele hoogte van de betonnen beschoeiing zou hiermee 5,25 meter bedragen. (…)”
3.7.
[eiser] heeft twee offertes opgevraagd voor herstel van de damwand. Damsteegt raamt de kosten voor het vervangen van de oeverconstructie op € 47.315,00. Het bedrijf [bedrijf 3] komt op een bedrag van € 73.585,00.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
a) voor recht verklaart dat het Waterschap eigenaar dan wel bezitter is van de beschoeiing en aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] ;
b) het Waterschap veroordeelt tot herstel of vervanging van de beschoeiing op zodanige wijze dat deze voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden;
Subsidiair
c) voor recht verklaart dat het Waterschap aansprakelijk is uit hoofde van 6:171 BW jegens [eiser] en voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] ;
Meer subsidiair
d) voor recht verklaart dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 BW jegens [eiser] en aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] ;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
e) het Waterschap veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 30.000,00 als voorschot in verband met de geleden schade en verder tot schadevergoeding (nader) op te maken bij staat, te vermeerderen met de rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis.
4.2.
Het Waterschap voert verweer. Het Waterschap vindt dat alle vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

5.1.
[eiser] heeft zowel het Waterschap als [bedrijf 1] aansprakelijk gesteld, nadat hij de schade aan zijn damwand had ontdekt. Uiteindelijk heeft [eiser] echter alleen het Waterschap gedagvaard. In de dagvaarding staat vermeld dat dit om ‘moverende redenen zijdens [eiser] ’ is gedaan, zonder verdere uitleg. In zijn reactie op de dagvaarding (de conclusie van antwoord) schrijft het Waterschap er via [bedrijf 1] achter gekomen te zijn dat [eiser] een regeling heeft getroffen met (de verzekeraar van) [bedrijf 1] voor het bedrag van
€ 22.500,00. [eiser] heeft tijdens de zitting bevestigd dat er inderdaad een regeling is getroffen met [bedrijf 1] en heeft de e-mail waarin de regeling is bevestigd voorgelezen.
5.2.
De rechtbank vindt dat [eiser] dit al in zijn dagvaarding had moeten vertellen aan de rechtbank. Dit is namelijk belangrijke informatie. [eiser] kan zijn schade immers maar één keer vergoed krijgen. Dit betekent dat ieder bedrag dat hij heeft ontvangen van [bedrijf 1] , moet worden afgetrokken van het bedrag dat het Waterschap hem eventueel nog moet vergoeden. Anders zou hij zijn schade twee keer vergoed krijgen en winst maken.
5.3.
Op de zitting heeft de advocaat van [eiser] toegelicht dat hij geen kwade bedoelingen had door dit niet te vermelden en dat hij over het verzoek in het tussenvonnis om de vaststellingsovereenkomst alsnog te overleggen heen heeft gelezen, maar dat hij ervan uitging dat het Waterschap op de hoogte zou worden gebracht van de schikking door [bedrijf 1] en dat het Waterschap dit dan aan de rechtbank zou vertellen. Dit is uiteindelijk ook zo gebeurd. Hiermee heeft [eiser] , althans zijn advocaat, echter wel een risico genomen. Als het Waterschap namelijk geen verweer had gevoerd zou een verstekvonnis zijn gewezen. De rechtbank had dan niet geweten dat er een schikking was bereikt, zodat er op basis van onvolledige informatie mogelijk een onjuiste uitspraak zou zijn gedaan. Ook heeft het Waterschap nu de rechtbank moeten informeren, terwijl [eiser] dit al had moeten doen. Het was aan [eiser] om de voor de beslissing van de rechtbank relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het nalaten daarvan heeft bovendien extra werk voor het Waterschap opgeleverd.
5.4.
De rechtbank vindt dan ook dat [eiser] de zogenaamde waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden. Aan deze schending moet de rechtbank ‘de gevolgen verbinden die zij geraden acht’. Dit betekent dat de rechtbank hier een gevolg aan moet koppelen dat haar juist en rechtvaardig lijkt. Het Waterschap heeft op de zitting bepleit dat alle vorderingen van [eiser] vanwege deze schending direct moeten worden afgewezen, maar dit gaat de rechtbank te ver. Er zal met de schending rekening worden gehouden bij de proceskosten. Hierop wordt later in dit vonnis teruggekomen.
Is het Waterschap eigenaar van de damwand?
5.5.
[eiser] vordert allereerst dat de rechtbank voor recht verklaart dat het Waterschap eigenaar of bezitter is van de damwand. Het Waterschap is het hier niet mee eens. Duidelijk is in ieder geval geworden dat de damwand er al stond toen [eiser] het perceel in 2005 kocht. Partijen weten echter niet wie de damwand geplaatst heeft, of wanneer dit is gebeurd. Noch [eiser] , noch het Waterschap heeft ooit onderhoud aan de damwand gepleegd. Omdat [eiser] een verklaring voor recht vordert rust op hem de stelplicht en bewijslast dat het Waterschap de eigenaar of bezitter van de damwand is.
5.6.
Partijen gaan er allebei vanuit dat de damwand duurzaam met de grond is verenigd, zodat sprake is van een onroerende zaak (artikel 3:3 lid 1 BW). Als uitgangspunt geldt dat degene op wiens grond de damwand staat de eigenaar hiervan is (artikel 5:20 onder e BW).
De luchtfoto’s
5.7.
Volgens [eiser] blijkt uit de door hem overgelegde luchtfoto’s dat de damwand kadastraal gezien (voor het grootste deel) op de grond van het Waterschap staat. De rechtbank is het echter met het Waterschap – die verwijst naar de conclusies van EMN – eens dat dit op basis van de luchtfoto’s niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De foto’s zijn hiervoor niet nauwkeurig genoeg. Zo is hierop alleen de bovenzijde van de damwand te zien, terwijl bepalend is waar de damwand de grond in gaat (de verbinding met de grond). Het is mogelijk dat de bovenkant van de damwand zoals te zien op de foto’s zich niet op dezelfde plek bevindt als waar de damwand de grond in gaat. Zo heeft EMN opgemeten dat alleen al over de eerste 30 centimeter vanaf de bodem sprake is van een scheefstand van 0,15 meter. De damwand is echter 1.75 meter hoog, zodat de afwijking op het bovenste punt van de damwand groter zal zijn dan dit.
Hoewel EMN gerapporteerd heeft nádat de damwand beschadigd is geraakt en meer is gaan hellen, kan er desondanks niet vanuit worden gegaan dat de wand daarvoor in het geheel niet helde, dat de foto’s voldoende nauwkeurig weergeven waar de damwand de grond ingaat, noch of deze grond tot het perceel van [eiser] of van het Waterschap behoort. [eiser] heeft verder geen kadastrale meting laten verrichten waaruit volgt dat de damwand zich op het perceel van het Waterschap bevindt.
De watervergunning
5.8.
[eiser] stelt verder dat uit de watervergunning blijkt dat het Waterschap eigenaar is van de damwand. In dit kader stelt [eiser] allereerst dat hem in de watervergunning de verplichting is opgelegd om het hek dat haaks en evenwijdig loopt aan de beschoeiing gedurende onderhoud hieraan te verwijderen. Volgens [eiser] wordt hiermee de damwand bedoeld. Als het Waterschap geen eigenaar van de damwand zou zijn, zou het Waterschap hier ook geen onderhoud aan hoeven plegen, aldus [eiser] .
5.9.
Volgens het Waterschap klopt dit niet. Hij wijst erop dat in de watervergunning algemene verplichtingen zijn opgenomen, en dat expliciet vermeld staat dat een werkruimte vrij moet worden gehouden voor buitengewoon onderhoud aan of het vervangen van beschoeiingen en damwanden
in eigendom van het Waterschap(cursivering rechtbank). De rechtbank is het dan ook met het Waterschap eens dat hierin geen erkenning kan worden gelezen dat ook deze damwand eigendom van het Waterschap zou zijn.
5.10.
[eiser] stelt ten tweede dat de damwand moet worden gezien als beschoeiing, omdat het een wand is ter bescherming van de oever/waterkant. Omdat geen overeenkomst is gesloten op basis waarvan [eiser] verantwoordelijk wordt voor de beschoeiing (in het kader van het project “Sloten, oevers en dijken op orde”) is het Waterschap verantwoordelijk gebleven hiervoor.
5.11.
De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of de damwand moet worden gezien als ‘beschoeiing’ of niet. Ook als namelijk wordt uitgegaan van de door [eiser] gehanteerde definitie, betekent dit nog niet dat het Waterschap dús eigenaar of verantwoordelijk hiervoor is. Een damwand/muur kan immers aan deze definitie voldoen en toch eigendom van een particulier zijn. Uit het feit dat geen overeenkomst ten aanzien van de damwand is getekend kan evenmin worden afgeleid dat de damwand dus eigendom Waterschap is. Het is even goed mogelijk dat geen overeenkomst is voorgesteld, omdat het volgens het Waterschap niet haar eigendom betreft.
5.12.
[eiser] heeft er ten derde tijdens de zitting op gewezen dat in de watervergunning expliciet de eigendommen van [eiser] worden genoemd die worden vergund, zoals de woning, het hekwerk en de tuin in de beschermingszone. De damwand wordt niet genoemd. Als de damwand geen eigendom van het Waterschap maar van [eiser] zou zijn, dan zou deze wel genoemd en vergund zijn volgens [eiser] .
5.13.
Het Waterschap wijst erop dat de watervergunning mede is verleend voor het aanwezig hebben van een permanent bouwwerk
inhet a-water. Volgens het Waterschap kan hiermee alleen de damwand zijn bedoeld, nu dit het enige bouwwerk is dat zich in het water bevindt.
5.14.
De rechtbank is het met [eiser] eens dat de watervergunning op dit punt niet uitblinkt in helderheid. Omdat de damwand niet specifiek staat genoemd, en alle andere aanwezige zaken juist wel, is niet direct duidelijk of de damwand nu wel of niet vergund is. Vast staat echter dat de vergunning mede ziet op een permanent bouwwerk in het water, terwijl alleen de damwand zich (deels) in het water bevindt, zodat de lezing van het Waterschap wordt gevolgd. Maar ook als het Waterschap er bij het verlenen van de vergunning vanuit zou zijn gegaan dat dit haar eigendom betreft, dan is hiermee nog niet gezegd dat dit ook daadwerkelijk zo is. Het Waterschap kan zich immers hebben vergist of iets over het hoofd hebben gezien. In ieder geval kan dit enkele feit op zichzelf niet meebrengen dat het Waterschap dus eigenaar of bezitter is van de damwand.
5.15.
De conclusie is dat [eiser] gelet op de onderbouwde betwisting door Het Waterschap onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het Waterschap de eigenaar of bezitter van de damwand is. Dit is niet gebleken. De rechtbank zal dan ook niet verder ingaan op de vraag of, indien het Waterschap eigenaar van de damwand is, hij ook gehouden zou zijn de damwand zodanig te herstellen dat deze geschikt is om het volledige perceel van [eiser] omhoog te houden. Dit is, gezien de wettelijke taak van het Waterschap, namelijk niet zonder meer vanzelfsprekend. [1] De primaire vorderingen worden afgewezen.
Artikel 6:171 BW
5.16.
[eiser] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat het Waterschap aansprakelijk is uit hoofde van 6:171 BW. Uit dit wetsartikel volgt, kort samengevat, dat als een derde (in dit geval: [bedrijf 1] ) in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, ook die ander aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de overheid (waartoe het Waterschap behoort) bij de uitoefening van haar overheidstaak niet als bedrijf in de zin van dit wetsartikel wordt beschouwd.
5.17.
Hierop geldt een uitzondering, namelijk indien sprake is van een overheidsbedrijf (bijvoorbeeld een staatsbank of nutsbedrijf). Volgens [eiser] moet het Waterschap worden gezien als overheidsbedrijf, omdat werkzaamheden worden uitgevoerd en onderhoud wordt gepleegd aan watergangen tegen betaling van waterschapsbelasting. De term ‘overheidsbedrijf’ moet volgens de wetsgeschiedenis echter strikt worden uitgelegd. Als opdrachten worden gegeven door een overheidsorgaan (in dit geval: het Waterschap) ter uitvoering van haar overheidstaak in het algemeen, zoals hier het geval was, is hier geen sprake van. Het enkele feit dat de werkzaamheden vanuit belastinggeld worden gefinancierd, maakt nog niet dat daarom sprake is van een overheidsbedrijf. Dit geldt immers voor bijna alle overheidsactiviteiten. Het Waterschap is dan ook niet aansprakelijk voor eventuele fouten van [bedrijf 1] op grond van artikel 6:171 BW. Ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen.
5.18.
Hoewel de rechtbank een verband tussen de door [bedrijf 1] uitgevoerde baggerwerkzaamheden en de schade aan de damwand aannemelijk acht, kan in het midden blijven of [bedrijf 1] een fout in juridische zin heeft gemaakt. Daarvoor kan namelijk hoogstens [bedrijf 1] aansprakelijk zijn, en die is niet gedagvaard zodat de rechtbank hier niet over kan oordelen.
Artikel 6:162 BW
5.19.
Dit alles laat onverlet dat het Waterschap op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan zijn voor door [eiser] geleden schade als het Waterschap zelf onrechtmatig heeft gehandeld. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het Waterschap een onjuiste opdracht aan [bedrijf 1] zou hebben gegeven of als het Waterschap zou hebben nagelaten de juiste instructies te geven, waardoor de schade kon ontstaan. [eiser] stelt meer subsidiair dat hier sprake van is.
De metingen
5.20.
[eiser] stelt in dit kader allereerst dat het Waterschap voor aanvang van de werkzaamheden ter hoogte van zijn perceel had moeten meten hoe dik het slib was. Dit is slechts verderop in de watergang gebeurd. Hierdoor is het risico in het leven geroepen dat te veel slib en zelfs grond is weggehaald bij zijn perceel, waardoor de damwand kon gaan verzakken. Het Waterschap voert gemotiveerd verweer.
5.21.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat ter plaatse van het perceel van [eiser] meer zand of grond van de bodem van de watergang is verwijderd dan alleen slib. Dit blijkt in ieder geval niet uit de metingen van het meest dichtbij gelegen meetpunt (zie overweging 3.4) en evenmin blijkt dit uit de foto van het gebaggerde slib.
5.22.
Het is daarbij de vraag of, indien toch moet worden aangenomen dat harde ondergrond is mee verwijderd, dit de schade aan de damwand heeft veroorzaakt. [bedrijf 2] concludeert weliswaar dat dit een mogelijke oorzaak is van de schade aan de damwand, maar heeft niet uitgelegd waar hij dit op baseert. Daartegenover staat dat EMN heeft gerapporteerd dat de damwand gezien zijn hoogte boven de grond volgens de vuistregel voor damwanden circa 3,5 meter diep moest zijn ingegraven. Bij een dergelijke diepe ingraving valt zonder nadere toelichting niet direct in te zien dat het verwijderen van (wat) extra grond of zand de damwand direct onherstelbaar kan beschadigen.
Hoewel onduidelijk is of de damwand ook daadwerkelijk zo diep is ingegraven, gaat de zorgplicht van het Waterschap in ieder geval niet zover dat zij erop moest anticiperen dat bouwwerken langs het water mogelijk onvoldoende diep gefundeerd zijn.
5.23.
Tot slot is het de vraag of, indien zou komen vast te staan dat er teveel grond is verwijderd én dat dit de schade aan de damwand heeft veroorzaakt, een meting van de dikte van het slib voor het perceel van [eiser] dit had kunnen voorkomen. Het Waterschap heeft namelijk toegelicht dat de dikte van het slib twee jaar voor de baggerwerkzaamheden wordt beoordeeld, om zo te bepalen of het nodig is om te baggeren en of het slib op het omliggende akkerland kan worden gelegd of moet worden afgevoerd. De gemeten dikte van het slib is dus niet bedoeld als graadmeter voor de baggeraar bij de bepaling hoeveel slib er gebaggerd moet worden. Er kan immers slib bij zijn gekomen in de tussentijd. De baggeraar gaat bij het baggeren uit van de harde bodem van de watergang (NAP Hard) en verwijdert het hierop liggende zachte slib.
Dus ook als de dikte van het slib voor het perceel van [eiser] zou zijn gemeten, had dit voor de uitvoering van de werkzaamheden zelf naar verwachting niet uitgemaakt. [eiser] heeft in ieder geval niet onderbouwd gesteld dat dit anders zou zijn.
Toezicht
5.24.
[eiser] stelt verder dat het Waterschap toezicht had moeten houden op de wijze waarop [bedrijf 1] de opdracht uitvoerde en had moeten controleren of [bedrijf 1] daadwerkelijk maatregelen nam ter voorkoming van schade. Hierin kan hij niet worden gevolgd. Het Waterschap heeft de baggerwerkzaamheden uitbesteed aan een professioneel bedrijf en mocht er dan ook op vertrouwen dat deze voldoende veiligheidsmaatregelen zou treffen. Onder omstandigheden kan er weliswaar een verdergaande rechtsplicht bestaan om te waarschuwen tegen bepaalde gevaren of om nader toezicht te houden op de manier waarop werkzaamheden worden uitgevoerd, maar dergelijke (bijzondere) omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
Aanvang werkzaamheden melden
5.25.
Tijdens de zitting heeft [eiser] tot slot nog bepleit dat het Waterschap bij [eiser] had moeten melden dat er op dat moment gebaggerd zou gaan worden. Voor zover echter al zou moeten worden aangenomen dat hiervan melding had moeten worden gemaakt, is niet gesteld of toegelicht dat maatregelen door [eiser] zouden zijn genomen of dat deze de schade hadden kunnen voorkomen.
Conclusie
5.26.
De primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Dit betekent dat er ook geen grond is het Waterschap te veroordelen tot betaling van een voorschot op de geleden schade, of tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
Proceskosten
5.27.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het Waterschap worden veroordeeld. Hierbij wordt een half procespunt extra toegekend, wegens het schenden van de waarheidsplicht (artikel 21 Rv).
De door het Waterschap gemaakte proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.889,00
salaris advocaat € 1.965,00 (2,5 punten x tarief III € 786,00)
nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.032,00
5.28.
Het Waterschap vordert wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum waarop dit vonnis wordt gewezen. Dit kan zo niet worden toegewezen. Wettelijke rente is namelijk pas toewijsbaar vanaf het moment dat iemand met betaling in verzuim is. [eiser] is de proceskosten pas voor het eerst na het wijzen van dit vonnis verschuldigd, en daarom niet gelijk in verzuim met betaling hiervan. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 14 dagen nadat hij is aangeschreven door het Waterschap om tot betaling over te gaan.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.032,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn betaald;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1083.