Uitspraak
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak, een winkelpand gelegen op [plaats 2], vastgesteld op € 1.479.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 900.099 zou moeten zijn, onder andere vanwege de impact van de coronapandemie en de onjuiste kapitalisatiefactor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.