In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, worden de beroepen van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden van twee winkelpanden vastgesteld op respectievelijk € 437.000 en € 339.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd met taxatierapporten en dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn, en dat de argumenten van belanghebbende, waaronder de gevolgen van de coronapandemie, niet voldoende zijn om aan de vastgestelde waarden te twijfelen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, aangezien de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.