In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld die verzoekt om kwijtschelding van aanslagen gemeentelijke belastingen. De heffingsambtenaar heeft het verzoek afgewezen, maar deze afwijzing is niet naar de belanghebbende gestuurd omdat er geen adresgegevens bekend zijn. De rechtbank heeft de belanghebbende geïnformeerd dat de zaak ook zonder mondelinge behandeling kan worden afgedaan, maar omdat de belanghebbende niet om een zitting heeft gevraagd, is het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de ambtenaar die belast is met de invordering van gemeentelijke belastingen, de invorderingsambtenaar, beslist op een verzoek om kwijtschelding bij beschikking. Indien de belanghebbende het niet eens is met deze beschikking, kan zij binnen tien dagen een beroepschrift indienen bij het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet eerder op de hoogte was van de beslissing op haar verzoek om kwijtschelding, en draagt het dagelijks bestuur op om het beroepschrift als prematuur in behandeling te nemen.
De rechtbank concludeert dat zij onbevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de besluiten zijn genomen op grond van de Invorderingswet 1990, waartegen geen beroep kan worden ingesteld bij de (fiscale) bestuursrechter. De rechtbank gelast de griffier om het griffierecht terug te betalen aan de belanghebbende en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.