In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1938. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van zorgen over de mentale en fysieke toestand van de betrokkene. De rechtbank heeft de procedure op 28 juli 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokkene en verschillende zorgprofessionals zijn gehoord. De betrokkene heeft aangegeven dat zij niet in de zorgaccommodatie wil blijven en dat zij zelfstandig kan functioneren. De praktijkondersteuner en de specialist ouderengeneeskunde hebben echter zorgen geuit over haar situatie, waarbij de praktijkondersteuner meldingen heeft ontvangen van verward gedrag van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat vereist is voor een inbewaringstelling. De rechtbank heeft het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een rechterlijke machtiging of vrijwillige opname in de zorg.