ECLI:NL:RBZWB:2025:5181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/438223 / FA RK 25-3893
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting inbewaringstelling van betrokkene op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1938. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van zorgen over de mentale en fysieke toestand van de betrokkene. De rechtbank heeft de procedure op 28 juli 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokkene en verschillende zorgprofessionals zijn gehoord. De betrokkene heeft aangegeven dat zij niet in de zorgaccommodatie wil blijven en dat zij zelfstandig kan functioneren. De praktijkondersteuner en de specialist ouderengeneeskunde hebben echter zorgen geuit over haar situatie, waarbij de praktijkondersteuner meldingen heeft ontvangen van verward gedrag van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat vereist is voor een inbewaringstelling. De rechtbank heeft het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een rechterlijke machtiging of vrijwillige opname in de zorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/438223 / FA RK 25-3893
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Beschikking voortzetting inbewaringstelling
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1938 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen betrokkene,
wonende in [plaats] ,
verblijvende te [accommodatie] - [adres] ,
advocaat mr. F.J. Koningsveld te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt mee in de beoordeling het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 25 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 juli 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] , specialist ouderengeneeskunde;
  • [naam 2] , verpleegkundige;
  • [naam 3] , zorgondersteuner;
  • mevrouw [naam 4] , praktijkondersteuner ouderenzorg [huisartsenpraktijk]
.

2.Wat vaststaat

Betrokkene verblijft met een inbewaringstelling in [accommodatie] . De burgemeester van Drimmelen heeft de inbewaringstelling op 23 juli 2025 afgegeven.

3.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 37 Wzd, te verlenen voor de duur van zes weken.

4.De standpunten

4.1.
Betrokkene merkt op dat, hoewel zij het zorgpersoneel vriendelijk vindt, zij niet in de zorgaccommodatie opgenomen wil blijven. Het verblijf ervaart zij als benauwend. Zij wil het liefst terug naar huis. Het is onnodig dat anderen zich om haar zorgen maken. Sinds het overlijden van haar echtgenoot 20 jaar geleden is zij alleen en functioneert zij volledig zelfstandig. Zij kookt nog af en toe voor zichzelf en bij de supermarkt kan zij terecht voor eenvoudig te bereiden maaltijden. Ook maakt zij dagelijks een wandelingetje in het dorp, het komt nooit voor dat zij verdwaalt. Verder heeft zij een goed contact met de praktijkondersteuner, die heeft voor haar recent boodschappen gehaald. Betrokkene herhaalt dat zij geen zorg nodig heeft.
4.2.
De praktijkondersteuner brengt naar voren dat zij sinds afgelopen jaar zorgen heeft over betrokkene. Vorig jaar belde betrokkene de bank, omdat zij haar bankpas kwijt was en dacht dat er fraude was gepleegd. Vanaf januari 2025 komt de praktijkondersteuner twee maal per week bij betrokkene langs. Nadat zij een aantal weken geleden signaleerde dat betrokkene was vermagerd en haar bleek dat er geen/te weinig eten in huis was, is zij voor betrokkene boodschappen gaan doen. Zij benadrukt dat dit geen onderdeel uitmaakt van haar taak als praktijkondersteuner, maar dat betrokkene geen netwerk heeft om dit op te vangen. De huisartsenpraktijk heeft meerdere telefonische meldingen ontvangen van de politie, buitengewoon opsporingsambtenaren en medewerkers van [winkel]. Die meldingen hielden in dat betrokkene verward op straat werd aangetroffen of niet kon afrekenen omdat ze geen geld bij zich had of haar bankpas kwijt was. Zij is ook zonder te betalen bij een tankstation is weggereden omdat ze geen geld bij zich had. Daarnaast heeft betrokkene in mei en juni dit jaar 1-1-2 gebeld, omdat ze spullen kwijt was en daaruit concludeerde dat er was ingebroken. In haar huis ligt een stapel ongeopende post. Betrokkene staat niet toe dat anderen haar met haar administratie helpen. De praktijkondersteuner benoemt verder als punt van zorg dat betrokkene autorijdt. Betrokkene weigert de haar door de praktijkondersteuner voorgestelde hulpverlening. De praktijkondersteuner benadrukt nogmaals dat betrokkene geen netwerk heeft en dat, als dat wel het geval zou zijn, de situatie heel anders was.
4.3.
De specialist ouderengeneeskunde merkt op dat zij verrast is dat betrokkene met een inbewaringstelling is binnengebracht. Zij ziet bij betrokkene weliswaar signalen, duidend op geheugenproblematiek, maar afgezien daarvan is betrokkene in de zorgaccommodatie rustig aanwezig is en functioneert zij goed met de aanwezige structuur. Ook van nachtelijke onrust is geen sprake. De specialist ouderengeneeskunde begrijpt de zorg, zoals door de praktijkondersteuner toegelicht. Maar voor haar staat niet vast dat betrokkene, gezien haar huidige toestandsbeeld en achtergrond, in de zorgaccommodatie thuishoort. Dit omdat bij betrokkene nog een grote mate van zelfstandigheid wordt gezien. Daarom wordt geprobeerd met betrokkene de mogelijkheid te bespreken om met intensieve ambulante thuiszorg/ondersteuning weer thuis te gaan wonen. Tot dusver stelt betrokkene zich daar niet voor open. Daarentegen maakt betrokkene ook geen aanstalten, bijvoorbeeld door zich naar de uitgang te begeven, om de zorgaccommodatie te verlaten. Betrokkene is in haar uitlatingen duidelijk in haar wens. Zij wil in alle rust zelfstandig haar leven blijven leiden. Om betrokkene hierin tegemoet te komen zou, rekening houdend met alle zorgaspecten, gedacht kunnen worden aan een zorgappartement in het kader van een vrijwillige opname in de zin van artikel 21 Wzd.
4.4.
De verpleegkundige sluit zich aan bij hetgeen door de specialist ouderen-geneeskunde is opgemerkt. Zij benoemt meer specifiek dat betrokkene niet alleen blijk geeft van zelfstandigheid, maar dat zij ook graag de regie neemt en dat zij zich naar medecliënten behulpzaam opstelt.
4.5.
De advocaat van betrokkene voert aan dat hij op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling van opvatting is dat geen sprake is van gronden voor een inbewaringstelling en al helemaal niet voor een machtiging tot voortzetting van bedoelde maatregel als verzocht, nu daarvoor specifieke criteria gelden. Er dient sprake te zijn van het bestaan of het aanzienlijk risico op onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en het vermoeden dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychogeriatrische aandoening samen met een psychische stoornis. Verder dient vast te komen staan dat een voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk en geschikt is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en dat betrokkene zich daartegen verzet. In dat verband wijst hij erop dat uit de medische verklaring blijkt van een vermoeden dat bij betrokkene sprake is van de ziekte van Alzheimer. Deze psycho- geriatrische stoornis is echter niet als zodanig diagnostisch bij zijn cliënt vastgesteld. Indien echter de rechtbank mocht uitgaan van het vermoeden van een psychogeriatrische stoornis bij zijn cliënt geldt dat in zijn visie niet althans onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van het bestaan c.q. het risico op daardoor veroorzaakt onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Onmiskenbaar is gebleken van zorgen rondom het functioneren van zijn cliënt, echter had het op de weg van het CIZ gelegen gebruik te maken van artikel 26 Wzd, welke procedure ziet op het aanvragen van een rechterlijke machtiging, waarvoor andere criteria gelden. Met deze toelichting stelt hij zich namens betrokkene op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank onderkent dat uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt dat er zorgen zijn over de situatie van betrokkene. Daaraan doet echter niet af dat een inbewaringstelling een zeer ingrijpende maatregel is. Daarvoor is vereist dat sprake is van zodanig onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, dat een procedure tot de aanvraag van een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Van die situatie is de rechtbank uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken.
5.2.
Uit de toelichting van de praktijkondersteuner ter zitting is de rechtbank gebleken dat het ontbreken van een netwerk de belangrijkste reden is geweest voor de aanvraag van de inbewaringstelling. Als betrokkene een netwerk had gehad, zou de situatie heel anders zijn, aldus de praktijkondersteuner. De rechtbank begrijpt dat de praktijkondersteuner daarmee doelt op het feit dat (te veel) zorg voor betrokkene bij haar c.q. de huisartsenpraktijk ligt.
5.3.
Dat de huisartsenpraktijk de afgelopen tijd meerdere meldingen heeft gekregen dat betrokkene in verwarde toestand op straat is aangetroffen is echter onvoldoende om te spreken van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat betrokkene bijvoorbeeld verkeersonveilig gedrag vertoont of dat zij verdwaald raakt en niet meer weet thuis te komen. Ook in de zorginstelling is niet gebleken van (nachtelijke) onrust of dwaalgedrag. De praktijkondersteuner doet voorts boodschappen voor betrokkene, omdat er zorgen zijn over haar voedselinname. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit niet de taak van de praktijkondersteuner is, kan daarmee niet gezegd worden dat de situatie zodanig acuut is dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Evenzo voldoet het feit dat betrokkene al vaker haar bankpas is kwijtgeraakt en niet langer in staat is haar administratie te doen niet aan het criterium voor voortzetting van de inbewaringstelling. Dit probleem kan immers ondervangen worden door de aanvraag van een mentor/bewindvoerder. Tot slot ontbreekt ook in overig opzicht concrete onderbouwing, zoals verklaringen/meldingen van buurtbewoners en/of politiemutaties, van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.
5.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek voortzetting inbewaringstelling moet worden afgewezen. Dat laat onverlet dat een rechterlijke machtiging zou kunnen worden aangevraagd. Ook kan worden getracht betrokkene op vrijwillige basis te bewegen bij de zorginstelling te verblijven, te meer nu uit de stukken blijkt dat haar opname zonder verzet heeft plaatsgevonden en de specialist ouderengeneeskunde ter zitting heeft verklaard een opening te zien om met betrokkene in gesprek te gaan over alternatieven voor een verplichte opname, zoals een vorm van begeleid/beschermd wonen of de acceptatie van ambulante thuiszorg. Ook vanuit de thuissituatie kan onderzocht worden welke mogelijkheden, anders dan gedwongen opname, er zijn om de geconstateerde zorgen weg te nemen. Een casemanager dementie zou hierin de regie moeten nemen.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door mr. Struijs, rechter, in aanwezigheid van Baremans, griffier, en op schrift gesteld op 5 augustus 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.