ECLI:NL:RBZWB:2025:525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430230 / JE RK 24-2329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • N.A.W. Haesen
  • De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft eerder op 24 december 2024 al een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 waren de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige in het pleeggezin en dat zij zich hersteld voelt, terwijl de Raad en de GI benadrukken dat er nog zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie bij de moeder nog niet veilig genoeg is voor de terugplaatsing van de minderjarige. Daarom is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met een maand, tot 21 februari 2025, om de situatie verder te monitoren en te onderzoeken of de minderjarige terug kan naar de moeder. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430230 / JE RK 24-2329
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Nadere beschikking (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
locatie Middelburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Middelburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 24 december 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het schriftelijk uitgewerkte verzoek van de Raad van 27 december 2024;
  • de brief van de Raad van 27 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Kalle en een Engelse tolk,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Hoewel correct opgeroepen, is niet verschenen:
- de vader.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 24 december 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, te weten met ingang van 24 december 2024 en tot 24 maart 2025. Tevens bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken, te weten met ingang van 24 december 2024 en tot 21 januari 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.3.
Op grond van het voorgaande verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het resterende verzoek

3.1.
De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden. De Raad heeft verzocht hierop te beslissen zonder voorafgaand de belanghebbenden te horen.
3.2.
Thans ligt nog voor de behandeling van het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode 21 januari 2025 tot 21 maart 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij achter een korte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing staat. Het is spijtig dat de moeder zich in de afgelopen periode zo depressief en moe heeft gevoeld. De moeder heeft echter wel snel ingezien dat het op dat moment beter was voor [minderjarige] om naar een pleeggezin toe te gaan. De moeder heeft voor nu nog wat hersteltijd nodig maar als blijkt dat het veilig is bij de moeder dan kan [minderjarige] weer bij haar gaan wonen. De Raad ziet de positieve ontwikkelingen bij de moeder en de afgelopen periode is zeker zeer ingrijpend voor haar en [minderjarige] geweest. Er moet echter wel zorgvuldig gehandeld worden en goed onderzocht worden of het voldoende veilig is voor de moeder voordat [minderjarige] terug kan gaan naar de moeder met de juiste ondersteuning. De Raad merkt hierover op dat het de bedoeling is dat zo snel mogelijk naar een terugplaatsing moet worden toegewerkt en dat de contactmomenten moeten worden uitgebreid. Ook de rol van de vader over de invulling van zijn opvoedersrol moet goed worden onderzocht.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij blij is dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Ook de samenwerking met de GI is van de grond gekomen en verloopt goed. De moeder voelt zich thans gehoord en voelt zich weer hersteld. De moeder stelt daarom dat [minderjarige] weer volledig bij haar terug kan worden geplaatst. Mocht er zich toch bij de moeder nog iets voordoen, zoals erg moe zijn, dan kan zij bij Filipijnse vrienden in de buurt terecht. De hulp van deze vrienden heeft de moeder in de afgelopen periode ook ondervonden, hetgeen erg prettig voor haar is geweest. De moeder is weliswaar nog wat aan het aansterken maar zij stelt de volledige zorg voor [minderjarige] weer op zich te kunnen nemen. De moeder verzoekt daarom primair om afwijzing van het resterende deel van het verzoek omdat zij graag wil dat [minderjarige] terug bij haar komt wonen. Subsidiair bij toewijzing van het verzoek merkt de moeder op dat zij akkoord is met een korte verlenging van de uithuisplaatsing van een maand waarbij zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en ook de contactmomenten met [minderjarige] worden uitgebreid. De moeder betreurt het dat de vader geen contact zoekt met [minderjarige] .
4.3.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige] in de eerste drie dagen in het pleeggezin erg stil was, geen energie had en dat er geen sprake was van enige intonatie. [minderjarige] heeft al die ook niet of amper gegeten en gedronken. De GI constateerde wel dat toen [minderjarige] haar moeder weer zag, er veel liefde tussen hen te zien is. De ontmoeting tussen hen was ook erg liefdevol. De GI ziet dat [minderjarige] opvallend gedrag vertoont maar gezien haar jonge leeftijd is nu nog niet duidelijk waar dit gedrag vandaan komt. Het tweede contact tussen [minderjarige] en de moeder was anders. [minderjarige] was toen een vrolijk meisje dat veel lachte en ook snel contact maakte met andere mensen. [minderjarige] wilde ook gelijk bij anderen hun hand pakken of opgetild worden, hetgeen door de GI als bijzonder gedrag wordt gezien. Het is prettig dat de moeder en de pleegouders onderling ook goed contact hebben. De GI wil in de komende periode onderzoeken hoe de situatie rondom de moeder is, of er sprake is van kindeigen problematiek bij [minderjarige] of dat er wellicht sprake is van onder-stimulatie in de opvoeding. [minderjarige] zit nu bij de dagbehandeling van [jeugdzorg] maar omdat zij daar nog maar net is gestart, is het nog niet duidelijk of haar ontwikkeling hierdoor verbetert. Het moet duidelijk worden of de moeder gezien haar psychische problematiek in combinatie met de kindeigen problematiek van [minderjarige] voldoende kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Als de opvoedsituatie bij de moeder voldoende veilig is, kan zo snel mogelijk worden toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder. Ook de contactmomenten met de moeder kunnen worden uitgebreid. De rol van de vader ten opzichte van [minderjarige] moet ook goed bekeken gaan worden.

5.De nadere beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt als volgt. Bij beschikking van 24 december 2024 is door de kinderrechter geoordeeld dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst en is een spoedmachtiging door de kinderrechter verleend. Naar aanleiding van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot herroeping van die beslissing.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het kunnen verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder is nog aan het herstellen en het is nog niet duidelijk of er sprake is van kindeigen problematiek bij [minderjarige] , zodat [minderjarige] op dit moment nog niet volledig terug bij de moeder kan gaan wonen. De wens van de moeder dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen is begrijpelijk. Er zijn echter nog teveel zorgen rondom de moeder en ook rondom [minderjarige] . De onveilige situatie bij de moeder thuis en de depressiviteit en (over)vermoeidheid van de moeder hebben eerder gemaakt dat de situatie bij de moeder thuis niet langer veilig voor [minderjarige] was. Uit de toelichting van de Raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling lijkt de thuissituatie van de moeder weliswaar nu wat stabieler maar deze situatie is nog maar pril. Daarom is het in het belang van [minderjarige] dat zij nog wat langer in het pleeggezin blijft. [minderjarige] en de moeder hebben sinds de uithuisplaatsing positief contact met elkaar gehad. De Raad heeft er wel voldoende vertrouwen in dat [minderjarige] zich positief zal kunnen ontwikkelen bij de moeder. Er moet echter nog goed worden onderzocht of de opvoedsituatie bij de moeder goed aansluit bij de behoeften van [minderjarige] . Indien het bij de moeder voldoende veilig is voor [minderjarige] kan worden ingezet op een volledige thuisplaatsing bij de moeder al dan niet met hulpverlening.
5.3.
Het is aan de GI om de opvoedsituatie van de moeder te onderzoeken en verder te onderzoeken of er bij [minderjarige] sprake is van kindeigen problematiek. Ook is het aan de GI om te bezien op welke wijze en frequentie [minderjarige] contact met haar vader kan hebben. Het is dan ook belangrijk dat de ouders zullen meewerken met de GI en de eventuele hulpverlening. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder meewerkt met de GI en open staat voor hulpverlening.
5.4.
Het voorgaande leidt er toe dat de situatie voor een korte periode nog zo moet blijven zoals deze nu is en de kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] daarom verlengen met één maand, te weten tot 21 februari 2025. Het restant van het verzoek zal worden aangehouden. In de komende periode moet duidelijk worden of [minderjarige] terug kan worden geplaatst bij de moeder en in hoeverre er sprake is van kindeigen problematiek bij [minderjarige] . Ook moet duidelijk worden wat dit betekent voor het onderhavige verzoek. De kinderrechter verzoekt de GI een korte schriftelijke update in te dienen
uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling van [datum] 2025en het gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken. De Raad kan een verdere toelichting en haar standpunt over het restant van het verzoek tijdens voornoemde mondelinge behandeling kenbaar maken.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De verdere beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een maand, te weten met ingang van 21 januari 2025 en tot 21 februari 2025;
6.2.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat de Raad, de GI, de vader, de moeder en haar advocaat zullen worden gehoord tijdens
de mondelinge behandeling van [datum] 2025 om [uur] ,welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Kousteensedijk 2, ten overstaan van mr. N.A.W. Haesen voor de duur van 45 minuten;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, de GI, de vader, de moeder en haar advocaat;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dijke als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 27 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.