ECLI:NL:RBZWB:2025:5255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/7219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag watersysteemheffing door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 oktober 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 mei 2022 een aanslag watersysteemheffing opgelegd voor het jaar 2022, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd, gebaseerd op de relevante wetgeving en de argumenten van de belanghebbende. De rechtbank wijst ook op de procedurele aspecten, zoals het indienen van aanvullende stukken na de zitting, en besluit deze buiten beschouwing te laten. Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat het financiële belang bij de procedure hoger was dan € 1000.

Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, blijft de aanslag gehandhaafd en worden de verzoeken om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7219
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] in België, belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] ),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Alphen-Chaam),de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 oktober 2024.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 mei 2022 aan belanghebbende over het jaar 2022 een aanslag watersysteemheffing opgelegd (de aanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar heeft [persoon] deelgenomen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was in 2022 gebruiker van de onroerende zaken aan de [adres 1] en aan de [adres 2] .

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd. . Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar de juiste hoogte opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
Stuk ingediend na afloop van de zitting
3.3.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank een aanvullend stuk van belanghebbende ontvangen. Het sluiten van het onderzoek ter zitting houdt onder meer in dat geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend. De rechtbank ziet in het stuk van belanghebbende geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat het stuk dan ook buiten beschouwing van de beoordeling van het geschil. De rechtbank voegt wel een kopie van het stuk toe aan het dossier en het stuk zal digitaal worden opengesteld voor de heffingsambtenaar tegelijk met deze uitspraak. [1]
WOZ-waarde
3.4.
Belanghebbende heeft algemeen geformuleerde beroepsgronden aangedragen die zich richten tegen de WOZ-waarde van het object. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat de WOZ-beschikking in deze procedure niet aan de orde is.
De hoogte van de watersysteemheffing
3.5.
Belanghebbende stelt dat de watersysteemheffing naar een te hoog bedrag is opgelegd.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 2 van de Verordening watersysteembeheer waterschap Brabantse Delta 2022 (hierna: de Verordening) volgt dat een directe belasting wordt geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap. Het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0315% van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van de Verordening. Voor heffing geldt op grond van artikel 3, onderdeel c van de Verordening als heffingsmaatstaf ter zake gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken. Dit betekent dat de aanslag watersysteemheffing terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
3.7.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.7.1.
Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad wordt in belastingzaken waarin de redelijke termijn voor berechting is overschreden - behoudens bijzondere omstandigheden - verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Een bijzondere omstandigheid is het geval dat het financiële belang van belanghebbende bij de procedure lager dan € 1000 is. In zo’n geval wordt aangenomen dat de lange duur van de procedure niet of nauwelijks tot spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft geleid. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het financiële belang bij deze procedure hoger is dan € 1000. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af en volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [2]

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag gehandhaafd blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
4.2.
Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek wordt afgewezen, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris, griffier, op 6 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, Staatscourant 2023, 32442.
2.Zie Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853. Deze uitspraak is van toepassing op zaken waarin het bezwaarschrift voor 1 januari 2024 is ingediend, het verzoek om schadevergoeding dateert van na 14 juni 2024 en de redelijke termijn met maximaal 1 jaar is overschreden.