In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 oktober 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 mei 2022 een aanslag watersysteemheffing opgelegd voor het jaar 2022, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd, gebaseerd op de relevante wetgeving en de argumenten van de belanghebbende. De rechtbank wijst ook op de procedurele aspecten, zoals het indienen van aanvullende stukken na de zitting, en besluit deze buiten beschouwing te laten. Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat het financiële belang bij de procedure hoger was dan € 1000.
Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, blijft de aanslag gehandhaafd en worden de verzoeken om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.