4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-002390-25
Feiten 1, 2 en 3
Op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat verdachte de kentekenplaten van de auto’s heeft afgetrokken en deze daarna heeft meegenomen. Verdachte heeft twee kentekenplaten later in een afvalcontainer gegooid. Hij had één kentekenplaat vast toen hij door de politie werd aangehouden.
Op het moment dat verdachte de kentekenplaten besloot mee te nemen, is hij als heer en meester over de kentekenplaten gaan beschikken en heeft hij zich deze wederrechtelijk toegeëigend. Daarmee is sprake van diefstal. De rechtbank acht de onder feiten 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde diefstal dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier blijkt niet dat de diefstal van de kentekenplaat met [kenteken 1]
(feit 3) door middel van braak of verbreking heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte de scooter heeft vernield. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 5De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fles wijn heeft weggenomen. Op de camerabeelden is enkel te zien dat verdachte voor het schap met flessen wijn staat. Er is geen wegnemingshandeling zichtbaar. Uit het dossier blijkt verder ook niet hoe de aangifte zich verhoudt tot een diefstal door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 6
Op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat verdachte bij de kassa door de medewerkster [benadeelde 1] is aangesproken op zijn gedrag. Zij heeft tegen hem gezegd dat hij de winkel moest verlaten. Hij heeft de twee blikken bier van de kassaband gegrist en is daarmee vervolgens richting de uitgang gelopen. De medewerkster [benadeelde 1] is achter verdachte aangelopen en heeft hem bij zijn arm vastgepakt. Verdachte heeft vervolgens met één van de blikken tegen de arm van de medewerkster [benadeelde 1] geslagen.
Volgens de verdediging heeft verdachte de geweldshandeling niet gepleegd met het oogmerk om te vluchten of het bezit van de gestolen blikken bier te verzekeren. Hij heeft enkel geweld gebruikt om zichzelf los te maken uit de greep van het winkelpersoneel, omdat hij er niet tegen kan als andere mensen aan hem zitten.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Uit de aangifte, de getuigenverklaring en de beschrijving van de camerabeelden blijkt namelijk dat verdachte aanzette om weg te rennen maar door de medewerkster [benadeelde 1] werd vastgepakt bij zijn arm. Vervolgens heeft verdachte de medewerkster [benadeelde 1] meteen met één van de blikken bier geslagen. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte (met de gestolen blikken bier) wilde vluchten om niet aangehouden te worden en daarom geweld heeft gebruikt. De rechtbank acht de onder 6 ten laste gelegde diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ook geweld heeft gebruikt tegen de medewerker [benadeelde 2] . De rechtbank zal verdachte daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de bedreiging met geweld tegen verbalisanten [benadeelde 5] en [benadeelde 6] , nu niet is vast te stellen dat deze bedreiging in toereikende mate in relatie heeft gestaan tot de diefstal. Verdachte werd immers al vastgehouden door het winkelpersoneel toen de verbalisanten arriveerden.
02-408636-24Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage staat voor de rechtbank vast dat verdachte de aangever [benadeelde 3] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt. Een geslaagd beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid, die in de ten laste gelegde mishandeling impliciet besloten ligt, niet kan worden bewezen en vrijspraak moet volgen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van iemands lijf of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Als de grenzen van de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen moet dan wel het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde 3] hem vasthield en dat hij alleen kon wegkomen door [benadeelde 3] een klap in diens gezicht te geven.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van verdachte, dat [benadeelde 3] hem vasthield en dat hij zich moest verdedigen, op geen enkele wijze wordt ondersteund door (andere) bewijsmiddelen in het dossier. Het is juist verdachte geweest die als agressor heeft gehandeld, door [benadeelde 3] uit het niets te slaan.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Daarmee acht de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte buitengewoon opsporingsambtenaren [benadeelde 7] en [benadeelde 8] en politieagent [benadeelde 9] heeft beledigd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte buitengewoon opsporingsambtenaren [benadeelde 7] en [benadeelde 8] en politieagent [benadeelde 9] heeft uitgemaakt voor ‘kanker blanke’, ‘kanker witte’, ‘kanker homo’, ‘homo’, ‘mongool’, ‘deze kanker witte homo’ en ‘kanker Nederlanders homo’.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte buitengewoon opsporingsambtenaar [benadeelde 8] en politieagent [benadeelde 9] met de dood heeft bedreigd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte tegen buitengewoon opsporingsambtenaar [benadeelde 8] en politieagent [benadeelde 9] heeft gezegd: ‘ik schiet jou kapot’ en 'je kanker moeder, als ik je zie neuk ik je moeder en ik schiet je tot ik je kanker dood schiet’.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte tegen hen ook gezegd heeft: ‘Ik steek je neer’. De rechtbank zal verdachte daarom van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
02-111235-25
Op 19 december 2024 heeft medewerkster bij [zorgorganisatie] [benadeelde 4] bij de politie aangifte gedaan en een verklaring afgelegd. [benadeelde 4] heeft verklaard dat verdachte haar op
13 december 2024 bij [zorgorganisatie] , waar zij op dat moment werkzaam was als leefcoach, bij haar trui heeft vastgepakt ter hoogte van haar borst. Ook heeft hij haar bij haar arm vastgegrepen en in haar arm geknepen. Vervolgens heeft hij haar hard tegen de lockers geduwd, waar zij voor stond. [benadeelde 4] heeft meerdere keren geroepen dat hij moest loslaten. Verdachte liet haar echter niet los. Hij bleef haar tegen de lockers aanduwen en hard in haar arm knijpen.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij [benadeelde 4] bij haar schouder heeft vastgepakt. Hij wilde zijn spullen, die hij van haar moest inleveren, terug hebben. Verdachte ontkent dat hij [benadeelde 4] bij haar arm heeft vastgepakt, dat hij in haar arm heeft geknepen en dat hij haar tegen de lockers aan heeft geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 4] uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over het fysieke geweld dat verdachte op haar heeft toegepast. Haar verklaring wordt ondersteund door enkele andere bewijsmiddelen. Zo is op een drietal foto’s letsel te zien dat haar is toegebracht. Dit betreft rode verkleuringen op haar bovenarm en ellenboog. Het letsel op de foto’s past bij de plaatsen waarvan [benadeelde 4] heeft gezegd dat zij door verdachte is aangeraakt. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [benadeelde 4] in de buurt van haar keel vastgreep, dat hij haar ter hoogte van haar borst bij haar trui vastpakte en dat hij haar niet losliet. Na afloop heeft hij rode plekken bij [benadeelde 4] gezien. [benadeelde 4] heeft ook verklaard dat zij een brandende pijn in haar arm en op de borst had, alsmede een drukkende pijn achter op de rug door het handelen van verdachte.
De rechtbank ziet op basis van het voorgaande geen reden om aan de verklaring van [benadeelde 4] te twijfelen. Zij is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.