ECLI:NL:RBZWB:2025:5292

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-002436
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van bedrijfsauto door de officier van justitie

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, een B.V., verzocht om teruggave van een in beslag genomen bedrijfsauto, een Mercedes-Benz Vito. De auto was op 7 januari 2025 in beslag genomen, omdat deze mogelijk afkomstig was van diefstal of verduistering. Klaagster had de auto te goeder trouw aangeschaft op 1 februari 2024 voor € 28.435,00 en was zich niet bewust van enige onrechtmatigheid. De officier van justitie stelde dat klaagster te goeder trouw was en dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzette. De rechtbank oordeelde dat klaagster als redelijkerwijs rechthebbende kon worden aangemerkt en dat er geen sprake was van diefstal, waardoor de uitzondering in artikel 3:86, lid 3 BW niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klaagster. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, en is op 10 juni 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 25-002436
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klaagster] B.V.gevestigd te [plaats] ,
bijgestaan door mr. dr. J.G.A. Linsen, Spoorlaan 388, 5038 CD Tilburg

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 23 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 7 januari 2025 een voertuig, Mercedes-Benz Vito voorzien van kenteken; [kenteken] in beslag is genomen.
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 27 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, klaagster vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] en mr. J.G.A. Linsen als gemachtigd advocaat van klager en [naam 3] als gemachtigde namens de belanghebbende, [belanghebbende] SA gehoord.
Namens klaagster wordt aangevoerd dat er op 7 januari 2025 onder klaagster een bedrijfsauto (Mercedes-Benz Vito voorzien van kenteken; [kenteken] ) in beslag is genomen. Klaagster handelt en repareert bedrijfsmatig in personen- bedrijfsauto's en heeft de betreffende bedrijfsauto te goeder trouw aangekocht op 1 februari 2024 voor een bedrag van € 28.435,00 en is op naam van klaagster gezet op 2 februari 2025. Op 7 januari 2025 is gebleken dat de bedrijfsauto van diefstal dan wel verduistering afkomstig was. Klaagster was daar op geen enkele wijze mee bekend. Door het gemis van de bedrijfsauto lijdt klaagster aanzienlijke (financiële) schade. Gelet op het voorgaande meent klaagster zich te kunnen beroepen op de derden bescherming die art. 3:86 BW biedt nu het naar de mening van klaagster om verduistering van de bedrijfsauto gaat en er een gangbare prijs is betaald voor de bedrijfsauto bij een BOVAG gecertificeerd garagebedrijf. De betreffende (aanwezige) autopapieren zijn gecontroleerd alsmede het (ingeslagen) chassisnummer.
Daarnaast heeft de RDW geen (nadere) oneigenlijkheden geconstateerd tijdens de invoer dan wel de overdracht van de bedrijfsauto op naam van klaagster. Redenen waarom klaagster de rechtbank verzoekt tot teruggave van de auto aan klaagster.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster in deze te goeder trouw is geweest. Gelet op hetgeen er is aangevoerd lijkt klaagster een beroep te kunnen doen op revindicatie aansluitende artikel 3:86 BW. Temeer nu er in deze sprake van verduistering dan wel faillissement fraude lijkt te zijn en niet van diefstal. De officier van justitie zal zich refereren aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende vandat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv. doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat de inbeslaggenomen auto kan worden geretourneerd aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken (rechts)persoon; klaagster.
Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang van strafvordering zich nog tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt dat in beginsel, indien het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene. Dit ligt echter anders indien een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3:86, eerste lid, BW de verkrijger te goeder trouw beschermt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. Artikel 3:86, derde lid, BW maakt hierop in zoverre een uitzondering dat de oorspronkelijke eigenaar van een roerende zaak, die het bezit van die zaak door diefstal heeft verloren, binnen drie jaar zijn eigendom kan opeisen.
De rechtbank stelt vast dat klaagster het betreffende voertuig heeft verworven op 1 februari 2024. Klaagster heeft het voertuig bedrijfsmatig aangekocht bij een daartoe bestemd autobedrijf voor een marktgangbare prijs van € 28.435,00. Het voertuig is eerder zonder problemen geïmporteerd en op Nederlands kenteken gezet door de verkopende partij [verkoper] . Ook bij de tenaamstelling op naam van klaagster zijn er geen feitelijke bijzonderheden aan het licht gekomen. Niet weersproken wordt dat klaagster te goeder trouw is geweest bij de aankoop van het in beslag genomen voertuig of dat zij op enig moment had kunnen dan wel moeten vermoeden dat het voertuig uit enig strafrechtelijk feit zou zijn verkregen. Vervolgens heeft de oorspronkelijke eigenaar van het voertuig, belanghebbende, via de door haar gemachtigde, nader onderzoek laten doen en heeft zij (in Frankrijk) aangifte gedaan. Een GPS-tracker wees uit dat het onder klaagster aanwezige voertuig dat eerder aan belanghebbende toebehoord op 7 januari 2025 te [plaats] stond waarna het gesignaleerde voertuig in beslag is genomen. Belanghebbende heeft het voertuig, kort samengevat, via een financial lease constructie verhuurd per begin 2022 waarbij de huurder zijn afspraken niet is nagekomen en de auto uit het zicht van belanghebbende heeft onttrokken. Uit de aangifte van mei 2024 te Nîmes, Frankrijk, blijkt dat belanghebbende aangifte heeft gedaan van verduistering dan wel faillissement fraude van het betreffende voertuig.
De rechtbank gaat er op basis van de thans voorhanden zijnde stukken en hetgeen daaromtrent is toegelicht door de vertegenwoordigsters van klaagster, haar advocaat en hetgeen namens de belanghebbende is aangevoerd vanuit dat klaagster de auto te goeder trouw heeft verkregen. Daarbij is van belang dat evident duidelijk is geworden uit de door belanghebbende gedane aangifte dat blijkt dat er sprake is van verduistering dan wel (een vorm van) faillissementsfraude. Dit komt overeen met de door belanghebbende overgelegde stukken en hetgeen in raadkamer is besproken. Daarbij neemt de rechtbank mee dat de beslagprocedure een summier karakter kent, en er niet kan niet worden vooruitgelopen op hoe dit al dan niet strafrechtelijk ten laste gelegd dan wel gekwalificeerd zal gaan worden in Frankrijk als deze zaak al een strafrechtelijk vervolg zal krijgen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat belanghebbende geen beroep kan doen op de uitzondering van art. 3:86, lid 3 BW omdat er geen sprake is van diefstal. De rechtbank zal daarom oordelen dat het klaagster is die als redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken (rechts)persoon aangemerkt kan worden en zich met vrucht beroept op de derden bescherming die ligt besloten in art. 3:86, lid 1 BW.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen voertuig is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift tegen het op grond van artikel 94 Sv. gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de auto aan klaagster gelasten.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de beslagprocedure een summier karakter kent waarbij het gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp [1] . Voor zover hierover een geschil is of ontstaat, dient dat geschil langs gebruikelijke civielrechtelijke weg te worden opgelost.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
het klaagschrift gegrond;
gelast de teruggave van;
-
Mercedes-Benz Vito voorzien van kenteken; [kenteken];
aan klaagster.
Deze beslissing is op 10 juni 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).