ECLI:NL:RBZWB:2025:5293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-012777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake revindicatie van in beslag genomen voertuig

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, een Franse firma, een klaagschrift indiende op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klaagster stelde dat zij rechtmatig eigenaar was van een in beslag genomen Mercedes-Benz Vito, die verhuurd was aan een Franse firma. Deze firma had het voertuig onttrokken en stopte met de afgesproken betalingen. Klaagster verzocht de rechtbank om het klaagschrift gegrond te verklaren en het voertuig aan haar terug te geven.

De officier van justitie stelde dat de belanghebbende, een B.V., te goeder trouw was en dat het voertuig niet door diefstal, maar door verduistering of faillissementsfraude was verloren. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar dat klaagster niet als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank baseerde zich op artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek, dat de verkrijger te goeder trouw beschermt. Aangezien de rechtbank vaststelde dat klaagster het voertuig anders dan door diefstal had verloren, kon zij haar eigendomsrecht niet terugvorderen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, omdat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzette, maar de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende als rechthebbende moest worden aangemerkt. De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 25-012777
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klaagster] SAgevestigd te [adres] (Frankrijk)

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 2 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 7 januari 2025 een voertuig, Mercedes-Benz Vito voorzien van kenteken; [kenteken] in beslag is genomen.
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 27 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, klaagster vertegenwoordigd door [naam 1] als gemachtigde en [naam 2] en [naam 3] en mr. J.G.A. Linsen als gemachtigd advocaat van [belanghebbende] B.V. gehoord.
Namens klager wordt aangevoerd dat zij een voertuig (Mercedes-Benz Vito inmiddels voorzien van kenteken; [kenteken]) verhuurden aan de Franse [firma] sinds 2022. Voornoemde firma heeft het voertuig aan klager onttrokken en is gestopt met daartoe afgesproken betalingen. Inmiddels is duidelijk geworden dat voornoemd voertuig onder [belanghebbende] is aangetroffen. Klager is echter nochtans rechtmatig eigenaar over dit voertuig en wenst dit voertuig te revindiceren. Redenen waarom klager zich tot de rechtbank wendt met het verzoek zijn klaagschrift gegrond te verklaren onder teruggave van de auto aan klager.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in deze te goeder trouw is geweest. Gelet op hetgeen er is aangevoerd lijkt belanghebbende een beroep te kunnen doen op revindicatie aansluitende artikel 3:86 BW. Temeer nu er in deze sprake van verduistering dan wel faillissement fraude lijkt te zijn en niet van diefstal. De officier van justitie zal zich refereren aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in haar beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv. doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat de inbeslaggenomen auto kan worden geretourneerd aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken (rechts)persoon; [belanghebbende] B.V.
Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang van strafvordering zich nog tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt dat in beginsel, indien het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene. Dit ligt echter anders indien een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Klaagster stelt in deze redelijkerwijs rechthebbende over het in beslag genomen voertuig te zijn.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3:86, eerste lid, BW de verkrijger te goeder trouw beschermt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. Artikel 3:86, derde lid, BW maakt hierop in zoverre een uitzondering dat de oorspronkelijke eigenaar van een roerende zaak, die het bezit van die zaak door diefstal heeft verloren, binnen drie jaar zijn eigendom kan opeisen.
In de beslissing met rk-nummer 25-002436 heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende als redelijkerwijs rechthebbende dient te worden gezien nu duidelijk is geworden dat klaagster het betreffende voertuig anders dan door diefstal heeft verloren en op grond van art. 3:86, derde lid, BW aldus haar eigendomsrecht heeft verloren en niet (terug) op kan eisen nu belanghebbende als verkrijger van het goed te goeder trouw is geweest en beschermd wordt door art. 3:86, eerste lid, BW.
Dit brengt met zich mee dat klaagster niet (meer) als redelijkerwijs rechthebbende over het voertuig kan worden gezien. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 10 juni 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).