ECLI:NL:RBZWB:2025:5302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-005617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bezwaarschrift inzake voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De veroordeelde was eerder op 14 oktober 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) per 29 maart 2025. Echter, op 19 mei 2025 was de veroordeelde ongewenst verklaard, wat zijn rechtmatig verblijf in Nederland beïnvloedde.

De rechtbank heeft het bezwaar behandeld na een eerdere behandeling op 7 april 2025, waarbij de officier van justitie was opgedragen om een nader advies van de reclassering te verkrijgen. Tijdens de zitting op 3 juni 2025 zijn de veroordeelde, zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, en de officier van justitie gehoord. De veroordeelde betoogde dat de beslissing van het Openbaar Ministerie onterecht was, omdat er geen nader advies was ingewonnen en dat hij over geschikte woonruimte en werk beschikte.

De officier van justitie stelde echter dat de veroordeelde geen rechtmatig verblijf meer had en dat op grond van artikel 6:2:10, lid 2, onder c van het Wetboek van Strafvordering, de VI niet kon worden verleend. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van de veroordeelde en het ontbreken van rechtmatig verblijf in Nederland de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling uitsloot. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de beslissing van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-320391-23
v.i. nummer : 89-000118-51
raadkamernummer : 25-005617
datum : 20 juni 2025
beslissing van de raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg
(Tivolistraat 18, 5017 HP Tilburg),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2024, onder parketnummer 02-320391-23, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Gelet op deze veroordeling komt veroordeelde in aanmerking voor voorwaardelijke
invrijheidstelling (hierna VI) per 29 maart 2025 met een (per die datum) proeftijd van 365 dagen en een strafrestant van 237 dagen.
Het bezwaarschrift is eerder, op 7 april 2025, in raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de behandeling heropend en de officier van justitie opdracht gegeven om de reclassering een nader advies over de VI van veroordeelde te kunnen geven.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 28 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand een nader standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 3 juni 2025 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg, en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
Namens veroordeelde wordt aangevoerd dat aan de opdracht van de rechtbank niet is voldaan. Er is door het Openbaar Ministerie niet (eens) getracht een nader advies door de reclassering op te laten stellen. In de tussentijd is veroordeelde ongewenst verklaard en stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat een VI, kort gezegd, niet meer van toepassing is. Veroordeelde meent dat een dergelijke verklaring een VI niet in de weg hoeft te staan, omdat er hangende die ongewenstverklaring beroep is ingesteld en die beslissing niet onherroepelijk is. Het Openbaar Ministerie heeft geen enkel nader onderzoek gedaan. Veroordeelde heeft eerder al te kennen gegeven over geschikte woonruimte en werk te kunnen beschikken, zodat niets een VI nog in de weg hoeft te staan. Veroordeelde verzoekt dan ook de VI per direct te effectueren en zijn bezwaarschrift gegrond te verklaren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde per 19 mei 2025 ongewenst is verklaard. Er is geen sprake meer van een rechtmatig verblijf in Nederland en er kan - op grond van art. 6:2:10, lid 2, onder c Sv - geen VI meer worden verleend. Er zal geen aanvullend advies meer worden geschreven. Veroordeelde komt hier ook niet (meer) voor in aanmerking.

Beoordeling

Uit de door de officier van justitie overgelegde stukken valt af te leiden dat veroordeelde per 19 mei 2025 ongewenst is verklaard en geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Op grond van artikel 6:2:10, lid 2 aanhef en onder c Sv is de VI uitgesloten voor de veroordeelde vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Aan hem kan alleen op grond van artikel 40a Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting onder voorwaarden strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend, mits het daadwerkelijk vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt.
De rechtbank zal het bezwaar dan ook ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr J.C.A.M. Los, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren en J.A.C.M. van 't Westende, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.