ECLI:NL:RBZWB:2025:5302
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over bezwaarschrift inzake voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf
Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De veroordeelde was eerder op 14 oktober 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) per 29 maart 2025. Echter, op 19 mei 2025 was de veroordeelde ongewenst verklaard, wat zijn rechtmatig verblijf in Nederland beïnvloedde.
De rechtbank heeft het bezwaar behandeld na een eerdere behandeling op 7 april 2025, waarbij de officier van justitie was opgedragen om een nader advies van de reclassering te verkrijgen. Tijdens de zitting op 3 juni 2025 zijn de veroordeelde, zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, en de officier van justitie gehoord. De veroordeelde betoogde dat de beslissing van het Openbaar Ministerie onterecht was, omdat er geen nader advies was ingewonnen en dat hij over geschikte woonruimte en werk beschikte.
De officier van justitie stelde echter dat de veroordeelde geen rechtmatig verblijf meer had en dat op grond van artikel 6:2:10, lid 2, onder c van het Wetboek van Strafvordering, de VI niet kon worden verleend. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van de veroordeelde en het ontbreken van rechtmatig verblijf in Nederland de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling uitsloot. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de beslissing van het Openbaar Ministerie.